Steden lijken sneller te groeien als er hoger opgeleide mensen wonen en wanneer er meer concurrentie is tussen bedrijven. En grote steden lijken even snel te groeien als kleine. Een grote overheid die veel geld herverdeelt van rijk naar arm heeft de neiging de groei te vertragen. Aldus Edward Glaser in het handboek dat ik hier gisteren besprak.
Dat grote steden even snel groeien als kleine is terug te vinden in de Wet van Zipf: in veel landen is de tweede stad (bv Aarhus) ongeveer half zo groot als de grootste (Copenhagen). En de derde stad is een derde van de grootste. Enzovoorts. De wet van Zipf is een rechtstreeks gevolg van de wet van Gibrat, die stelt dat groeivoeten onafhankelijk zijn van de oorspronkelijke uitgangssituatie.
Een paar jaar geleden zag ik op een seminar in Zwitserland nog een poster van Franse collega's die dat ook voorrekenden voor landbouwbedrijven: de meesten groeien procentueel even hard: een bedrijf met 10 koeien neemt er 1 bij, een met 100 neemt er 10 bij.
Deze inzichten gaan terug op de groeitheorie in de jaren 80. Daarin werd veel nadruk gelegd op de rol van technologie, intellectuele spill overs (overloop), en externalities van menselijk kapitaal. Door die factoren in de modellen in te brengen kon je endogene groei krijgen (die in de praktijk moeilijk te ontkennen viel) in een situatie waarin er ook sterk concurrerende markten zijn (vaak ook lastig te ontkennen, ondanks wat oligopolies). Steden zijn dus informatieknooppunten, die bestaand om het proces van leren en kennisdelen te versnellen.
Edward L. Glaeser: The New Economics of Urban and Regional Growth in Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Geen opmerkingen:
Een reactie posten