De nieuwste uitgave van de European Review of Agricultural Economics heeft een interessant paper over de Nederlandse melkveehouderij van 1971-2011 waarin (uniek in de wereld) de landbouwtellingsdata werden geanalyseerd. Over zo'n periode is de dynamiek natuurlijk enorm.
Zoals je mag verwachten zijn de mensen die de productie inkrimpen vooral oudere boeren met een (historisch) laag opleidingsniveau en zonder opvolger. De uitbreiders zijn jongere boeren met een opvolger, met een hoger opleidingsniveau, die niet altijd full time op het bedrijf werken en soms ook andere landbouwactiviteiten hebben die ze kunnen afbouwen.
E. Boere et al: The dynamics of dairy land use change with respect to the milk quota regime. In: ERAE 42 (4), September 2015
weblog over de toekomst van de Nederlandse landbouw en het platteland. Gemotiveerd vanuit het werk als econoom, de nevenfuncties als bestuurder en de woonomgeving van de moderator, maar als persoonlijke stellingname geheel buiten de verantwoordelijkheid van mijn werkgevers - zoals het hoort bij een weblog.
maandag 31 augustus 2015
zondag 30 augustus 2015
Van Grieken 3A
Ik blogde hier al over de eerste twee boeken uit de Van Grieken trilogie. Gisteren kreeg ik deel 3 in de bus. Met een voorwoord van Ruud Lubbers die het de katholieke pendant vind van Geert Mak's De eeuw van mijn vader. We gaan het lezen. Ik kondig het boek hier alvast even aan want op 2 september kun je bij Paagman in Den Haag (aan de Frederik Hendrik) om 19 uur een publieke presentatie bijwonen o.l.v. de directeur van het Nederlands Debatinstituut.
zaterdag 29 augustus 2015
varkens en foodlog
Oef, een weekje geen blogs. Weer vol aan het werk en bijdragen aan de discussie op Foodlog over de varkenshouderij kregen voorrang. Voor wie dat allemaal niet volgde en mezelf, trek ik wat conclusies:
- De liberale en milieu-koers die de overheid heeft ingezet, zet door. EU commissaris Hogan liet richting de Franse boeren weten dat de quotering van melk niet terugkomt (de EU productie-uitbreiding is ook maar een van de oorzaken van de malaise), en Stas Dijksma hield richting de varkenshouders vast aan het milieu- en dierwelzijnsbeleid.
- Mijn inschatting is dat er in de EU bijeenkomst op 7 september dan ook niet heel grote maatregelen worden genomen. Wellicht dat men overgaat tot versnelde uitbetaling van de GLB betalingen om de liquiditeitsproblemen op te helpen lossen, En de interventie zal wel worden voortgezet. Wellicht dat men regio's de kans geeft in hun POP plannen van de 2e pijler meer te doen aan concurrentiekracht en export-ondersteuning (naar buiten de EU).
- In Nederland is de lage melkprijs daarmee tot een non-issue geworden. Niet voor boeren met een half lege stal en gebrek aan fosfaatrechten, maar voor de sector. Het is vooralsnog een tijdelijke dip, net als 2009. Ongelukkig moment, maar prijscycli waren voorspeld. Als er al enige animo was om nog wat de doen, hebben inmiddels de media (zoals FD en NRC) dat wel vakkundig ter discussie gesteld door de goede winstcijfers van FrieslandCampina tegenover het geklaag over melkprijzen te zetten.
- Met verwijzing naar veel eerder onderzoek is nu wel duidelijk geworden dat de Nederlandse varkenshouderij een concurrentiepositie-probleem heeft. Eerdere voordelen vanwege graanvervangers zijn uitgewerkt, en de milieu- en dierwelzijnskosten tikken door. Dat roept de vraag op hoe het verder gaat met die sector.
- Bij ongewijzigde strategie en beleid zet het kostprijsmodel door. Een aantal bedrijven, met name met vleesvarkens, zal gedwongen zijn te stoppen of komen in handen van voerleveranciers. Grotere bedrijven die nog een zekere marge hebben zullen die productiecapaciteit tegen een zacht prijsje overnemen en zo hun kostprijs verlagen, Daarmee concurreren ze minder goed draaiende bedrijven in Bretagne of Duitsland eruit. Dat leidt vergelijkbaar met een eerdere ontwikkeling in de tomatenteelt versneld tot grote bedrijven met meerdere locaties, dus niet zozeer direct tot "megastallen" maar wel tot "megabedrijven".. Verouderde stallen blijven leeg achter.
- In dit basisscenario blijft de voerafzet redelijk op niveau, evenals het aantal te slachten dieren en lijken er dus weinig prikkels om tot een concept van keten-integratie te komen, een optie waarvan Uri Rosenthal (voorzitter van een sectorcommissie) aangaf er wel wat in te zien.
- In ditzelfde scenario is een inspanning voor export naar buiten Europa een logische. Rosenthal suggereerde een Holland varken. Dat lijkt voor de Europese markt niet erg logisch, zeker niet in een tijd waar collectiviteit ver te zoeken is en een deel van de varkens levend naar Duitse slachterijen gaat. Richting China maakt het misschien enige kans (Holland als leverancier van een safe standaard product) maar de (onderzoeks)vraag is wel of dit op lange termijn genoeg geld oplevert om de milieuproblemen op te lossen. Temeer omdat kostprijzen buiten de EU beduidend lager liggen en Smithfield en het Braziliaanse JBS dus geduchte concurrenten zijn.
- In het basisscenario gaat ook de specialisatie naar biggenexport versterkt door. Op dat punt heeft Nederland nog wel een concurrentievoordeel. Daar zit wel een fors risico (en een onderzoeksvraag) aan als het gaat om het sluiten van EU binnengrenzen bij een dierziektecrisis: waar blijf je dan met de biggen?
- Een alternatief scenario is dat de marktsituatie de trigger is voor een aantal partijen om de kostprijsstrategie te verlaten en zich meer op productontwikkeling in concepten te richten, met meer toegevoegde waarde per kg fosfaat. Dat zou de sector robuuster maken en het draagvlak vergroten. Krimp kan zo makkelijker worden gerealiseerd. Partijen kunnen dat zeker niet alleen, een vorm van ketensamenwerking of -integratie is daarbij nodig. Het is de vraag wie zich daartoe nu geroepen voelt. Varkenshouders voelen pijn genoeg, maar die kunnen het niet (alleen). Andere partijen blijven vermoedelijk bij hun oude gedrag. Systeemverandering is lastig.
- Overheidsbeleid zou zich kunnen richten op het ondersteunen van zo'n transitie. Dat kan door innovatieprogramma's in de tweede pijler van het GLB of aanvullende nationale programma's. Financiering kan geen probleem zijn als men consumenten de volledige kostprijs van vlees laat betalen via een normaal btw-tarief. Dat mag je niet meteen doorsluizen naar de varkenshouderij (in kader van WTO), maar niets houdt de overheid tegen om een deel van de opbrengsten (na in achtneming van wellicht enige consumptiedaling en na aftrek van enige compensatie voor lage inkomens in de inkomstenbelasting) dat de kaspositie van de overheid heeft versterkt op een wat later moment een regionaal innovatieprogramma te starten.
- Verder ligt er een vraag of je de dierrechten / fosfaatquota van de weggesaneerde bedrijven in de varkenshouderij tegen een betrekkelijk lage waarde moet overdoen aan de schaalvergroters. Een alternatief is om die op te laten kopen door (extensieve) melkveehouders. Die hebben dan lagere kosten en blijven makkelijker grondgebonden, en de wijkers in de varkenshouderij blijven mogelijk met een wat lagere restschuld zitten. Ook daar zou voor de besluitvormers aan gerekend kunnen worden.
zaterdag 22 augustus 2015
Europe sans frontieres fixes
Mooi videootje over hoe afgelopen 1000 jaar de grenzen in Europa verschoven.
nog meer marginaal
Ook Oostenrijk kende een marginalistische beweging: Menger, Böhm-Bawerk en Wieser, om een trio te noemen. Wat ze onderscheidden van de Engelsen (zien de vorige blog) is hun subjectivisme.
Steven Horwitz schreef er in het boek van Samuels et al. een bedrage over en net als hij noteer ik van Carl Menger eerst het feit dat hij een belangrijk onderscheid maakte tussen theoretische wetenschap en toegepaste wetenschap. Ik citeer Horwitz: "He was fairly clear in dividing up the tasks of economics into the theoretical (which dealt with laws) and the applied (where those laws where used to symthesize facts of the world and social phenomena). Waarbij hij de rationale voor theorie zag in goede geschiedschrijving.
Het subjectivisme zit er in dat de waarde van een goed niet afhangt van dat goed, maar wat de mens er mee denkt te kunnen doen. Menger vond een goed en goed als het aan 4 eisen voldoet:
1. er moet een menselijke behoefte aan het ding zijn
2. het ding moet in staat zijn in causaal (oorzakelijk) verband te worden gebracht met het bevredigen van een menselijke behoefte
3. mensen moeten dat causale verband kennen of althans er in geloven.
4. we moeten genoeg grip hebben op het ding om onze behoeften te bevredigen (zonlicht valt dus af, afgezien van verduisteringsmogelijkheden)
Afgezien van de 2e eis, zijn dit dus allemaal eisen die iets over de mens of althans de relatie van de mens met het ding zeggen, niet over het ding zelf. Dat subjectivisme zie je goed bij wat Menger imaginaire goederen noemt: een ding waarvan we onterecht geloven dat het werkt. Von Mises ging later nog een stap verder door te stellen dat je die categorie niet eens apart nodig hebt: als wij (of de Chinezen) onterecht geloven dat neushoorn-hoorn goed is voor de potentie, dan is het ding een goed en krijgt het waarde. Economische goederen zijn die goederen waaraan meer behoefte dan aanbod is. Anders is de prijs nul.
Met deze analyse sloop ook de voor de Oostenrijkse school zo typerende aandacht voor onevenwichtige situaties al binnen. Want Menger kwam zo tot het inzicht dat voor gecompliceerde ("hogere orde") goederen de waarde afhangt van het moment van consumptie. Dat is in de toekomst en de mens kan zich dus vergissen. Onzekerheid over de toekomstige waarde is essentieel.
Waar Jevons het marginale vooral de eerste afgeleide in de nutsfunctie was, en dus een wiskundige grootheid, was marginaal voor Menger vooral ordinaal: de capaciteit om te genieten van een goed in een bepaalde situatie (in de toekomst). De Mengeriaanse mens was niet de Vebleniaan die de verlichte rekenaar van pleziertjes en pijntjes was, maar de zeeman die met een behoorlijk goed zoeklicht de mist invaart. Centraal thema bij Menger is wat Hayek later de spontane orde (spontaneous order) zou noemen: economische verschijnselen vloeien onbedoeld voort uit het economische gedrag van mensen.
En zo komen we bij Wieser die als eerste de term Grensnut introduceert (margin of utility). Horwitz laat wel even de naam vallen van Gossen, maar bespreekt niet wat wij uit Heertje nog moesten leren: dat er zoiets is als het afnemend grensnut, geformuleerd in de Eerste wet van Gossen: ook na een mooie zomerse voorjaarsdag levert het derde biertje minder nut op dan het tweede (ezelsbruggetje voor studenten: na verloop van tijd verandert de wet van Gossen in de wet van Kotzen, dat nog beter werkt als uitgelegd is dat je Gossen op zijn Duits uitpsreekt).
Menger beredeneerde ook uitgebreide dat de waarde van inputs ontstaat in het concurrentieproces waarin ondernemers de toekomst inschatten. Dat heeft belangrijke gevolgen: die inschatting is nooit perfect en dus is evenwicht een illusie. En zoals Hayek zou benadrukken: het concurrentieproces is dus nodig om de prijzen te openbaren, alleen al daarom werkt een socialistische planning niet waarbij je de prijzen imputeert. Je kunt ze dan immers niet kenen.
Bohm-Bawerk maakte in 1922 naam met een mooi voorbeeld waarin al die kennis werd toegepast op de paardenmarkt waar marginale koper en verkoper de prijs bepalen. Hij onderbouwde ook dat rente op kapitaal ontstaat doordat we een tijdsvoorkeur hebben. Dat verklaart het bestaan van rente, niet de hoogte. Die hangt ook af van inflatie en risicoperceptie.
Steven Horwitz schreef er in het boek van Samuels et al. een bedrage over en net als hij noteer ik van Carl Menger eerst het feit dat hij een belangrijk onderscheid maakte tussen theoretische wetenschap en toegepaste wetenschap. Ik citeer Horwitz: "He was fairly clear in dividing up the tasks of economics into the theoretical (which dealt with laws) and the applied (where those laws where used to symthesize facts of the world and social phenomena). Waarbij hij de rationale voor theorie zag in goede geschiedschrijving.
Het subjectivisme zit er in dat de waarde van een goed niet afhangt van dat goed, maar wat de mens er mee denkt te kunnen doen. Menger vond een goed en goed als het aan 4 eisen voldoet:
1. er moet een menselijke behoefte aan het ding zijn
2. het ding moet in staat zijn in causaal (oorzakelijk) verband te worden gebracht met het bevredigen van een menselijke behoefte
3. mensen moeten dat causale verband kennen of althans er in geloven.
4. we moeten genoeg grip hebben op het ding om onze behoeften te bevredigen (zonlicht valt dus af, afgezien van verduisteringsmogelijkheden)
Afgezien van de 2e eis, zijn dit dus allemaal eisen die iets over de mens of althans de relatie van de mens met het ding zeggen, niet over het ding zelf. Dat subjectivisme zie je goed bij wat Menger imaginaire goederen noemt: een ding waarvan we onterecht geloven dat het werkt. Von Mises ging later nog een stap verder door te stellen dat je die categorie niet eens apart nodig hebt: als wij (of de Chinezen) onterecht geloven dat neushoorn-hoorn goed is voor de potentie, dan is het ding een goed en krijgt het waarde. Economische goederen zijn die goederen waaraan meer behoefte dan aanbod is. Anders is de prijs nul.
Met deze analyse sloop ook de voor de Oostenrijkse school zo typerende aandacht voor onevenwichtige situaties al binnen. Want Menger kwam zo tot het inzicht dat voor gecompliceerde ("hogere orde") goederen de waarde afhangt van het moment van consumptie. Dat is in de toekomst en de mens kan zich dus vergissen. Onzekerheid over de toekomstige waarde is essentieel.
Waar Jevons het marginale vooral de eerste afgeleide in de nutsfunctie was, en dus een wiskundige grootheid, was marginaal voor Menger vooral ordinaal: de capaciteit om te genieten van een goed in een bepaalde situatie (in de toekomst). De Mengeriaanse mens was niet de Vebleniaan die de verlichte rekenaar van pleziertjes en pijntjes was, maar de zeeman die met een behoorlijk goed zoeklicht de mist invaart. Centraal thema bij Menger is wat Hayek later de spontane orde (spontaneous order) zou noemen: economische verschijnselen vloeien onbedoeld voort uit het economische gedrag van mensen.
En zo komen we bij Wieser die als eerste de term Grensnut introduceert (margin of utility). Horwitz laat wel even de naam vallen van Gossen, maar bespreekt niet wat wij uit Heertje nog moesten leren: dat er zoiets is als het afnemend grensnut, geformuleerd in de Eerste wet van Gossen: ook na een mooie zomerse voorjaarsdag levert het derde biertje minder nut op dan het tweede (ezelsbruggetje voor studenten: na verloop van tijd verandert de wet van Gossen in de wet van Kotzen, dat nog beter werkt als uitgelegd is dat je Gossen op zijn Duits uitpsreekt).
Menger beredeneerde ook uitgebreide dat de waarde van inputs ontstaat in het concurrentieproces waarin ondernemers de toekomst inschatten. Dat heeft belangrijke gevolgen: die inschatting is nooit perfect en dus is evenwicht een illusie. En zoals Hayek zou benadrukken: het concurrentieproces is dus nodig om de prijzen te openbaren, alleen al daarom werkt een socialistische planning niet waarbij je de prijzen imputeert. Je kunt ze dan immers niet kenen.
Bohm-Bawerk maakte in 1922 naam met een mooi voorbeeld waarin al die kennis werd toegepast op de paardenmarkt waar marginale koper en verkoper de prijs bepalen. Hij onderbouwde ook dat rente op kapitaal ontstaat doordat we een tijdsvoorkeur hebben. Dat verklaart het bestaan van rente, niet de hoogte. Die hangt ook af van inflatie en risicoperceptie.
donderdag 20 augustus 2015
Marginaal
Terug naar de geschiedenis van het economisch denken, aan de hand van Samuels et al. - The History of Economic Thought. We waren gebleven bij het marginale denken. Peter Groenewegen wijdde er in het betrokken boek een hoofdstuk aan inzake de Engelse marginalisten: Jevons, Marshall, Pigou. We zitten dan rond 1900.
Jevons maakte geen onderscheid tussen nut en plezier. Zijn inzicht was dat het gaat om wat er door een aankoop of handeling aan nut wordt toegevoegd. Nut was voor hem de verhouding wat er extra wordt verkregen en wat je al hebt (van het betrokken goed of nut). Hij bekeek het dus incrementeel of maringaal. Op die manier analyseerde hij de arbeidsinzet: maak je nog een uurtje extra, wat levert dat je op.
Jevons gebruikte zelf het woord marginaal niet overdadig: "we shall seldom need to consider the degree of utility, except as regards the last increment which has been consumed, or, which comes to the same thing, the next increment which is about to be consumed." Hij noemde dat de final degree of utility. Voor hem ging economie over hoeveelheden en was dus per definitie mathematisch. Hij hield er ook nog een zonnevlekken-theorie op na, en bestudeerde het dierwelzijnsissue en de drankproblemen.
Het was Alfred Marshall die het woord marginal promootte, en hij ontleende dat in zekere zin aan de landbouweconomie, nl. Von Thunen's Der Isolirte Staat. "We must go to the margin to study the action of those forces which govern the value of the whole".
Marshall zelf synthetiseerde de economische kennis langs deze lijn in zijn belangrijke tekstboek Principles of Economics. Dat zelfs in mijn studententijd nog bekend stond als "it's all in Marshall", hoewel er toen al weer veel theorie was toegevoegd. Marshall hield overigens niet van wiskunde: zijn beroemde diagrammen met vraag en aanbodcurves stopte hij in voetnoten en formules in een bijlage.
Ook in mijn studietijd was het kwartje van het marginalisme overigens niet overal gevallen. Het feit dat de waarde van de landbouwgrond (the value of the whole) bepaald wordt door de laatste transacties (the margin), leverde nog discussie op. Het LEI waardeert zo de landbouwgrond in Nederland. Maar natuurlijk is die margin de margin niet meer als 50% van de grond ineens te koop wordt aangeboden, zoals boeren en banken merken op het moment dat een sector in de problemen komt en er geen kopers voor kassen of stallen meer zijn. At the margin verhoudt zich in discussies heel slecht met zwart/wit denkers. Je kunt niet zeggen of een biertje goed of slecht is, het hangt er vanaf of je er al 5 op hebt.
De opvolger van Marshall in Cambridge (UK) was Arthur Pigou. Hij bouwde Marshall's werk uit naar de welvaartsanalyse waaronder berekeningen van het nationaal inkomen. Hij keek daarbij ook naar verdelingsvraagstukken: de nationale welvaart stijgt als de totale welvaart stijgt en de armen niet slechter af zijn, of stijgt als de totale welvaart gelijk blijft en de armen beter af zijn.
Het beroemdst is hij met de definiëring van het begrip extern effect die uit de welvaartsanalyse voortvloeide: de welvaart wordt ook beïnvloed door een effect van een handeling op iemand die niet bij die handeling betrokken is.
Jevons maakte geen onderscheid tussen nut en plezier. Zijn inzicht was dat het gaat om wat er door een aankoop of handeling aan nut wordt toegevoegd. Nut was voor hem de verhouding wat er extra wordt verkregen en wat je al hebt (van het betrokken goed of nut). Hij bekeek het dus incrementeel of maringaal. Op die manier analyseerde hij de arbeidsinzet: maak je nog een uurtje extra, wat levert dat je op.
Jevons gebruikte zelf het woord marginaal niet overdadig: "we shall seldom need to consider the degree of utility, except as regards the last increment which has been consumed, or, which comes to the same thing, the next increment which is about to be consumed." Hij noemde dat de final degree of utility. Voor hem ging economie over hoeveelheden en was dus per definitie mathematisch. Hij hield er ook nog een zonnevlekken-theorie op na, en bestudeerde het dierwelzijnsissue en de drankproblemen.
Het was Alfred Marshall die het woord marginal promootte, en hij ontleende dat in zekere zin aan de landbouweconomie, nl. Von Thunen's Der Isolirte Staat. "We must go to the margin to study the action of those forces which govern the value of the whole".
Marshall zelf synthetiseerde de economische kennis langs deze lijn in zijn belangrijke tekstboek Principles of Economics. Dat zelfs in mijn studententijd nog bekend stond als "it's all in Marshall", hoewel er toen al weer veel theorie was toegevoegd. Marshall hield overigens niet van wiskunde: zijn beroemde diagrammen met vraag en aanbodcurves stopte hij in voetnoten en formules in een bijlage.
Ook in mijn studietijd was het kwartje van het marginalisme overigens niet overal gevallen. Het feit dat de waarde van de landbouwgrond (the value of the whole) bepaald wordt door de laatste transacties (the margin), leverde nog discussie op. Het LEI waardeert zo de landbouwgrond in Nederland. Maar natuurlijk is die margin de margin niet meer als 50% van de grond ineens te koop wordt aangeboden, zoals boeren en banken merken op het moment dat een sector in de problemen komt en er geen kopers voor kassen of stallen meer zijn. At the margin verhoudt zich in discussies heel slecht met zwart/wit denkers. Je kunt niet zeggen of een biertje goed of slecht is, het hangt er vanaf of je er al 5 op hebt.
De opvolger van Marshall in Cambridge (UK) was Arthur Pigou. Hij bouwde Marshall's werk uit naar de welvaartsanalyse waaronder berekeningen van het nationaal inkomen. Hij keek daarbij ook naar verdelingsvraagstukken: de nationale welvaart stijgt als de totale welvaart stijgt en de armen niet slechter af zijn, of stijgt als de totale welvaart gelijk blijft en de armen beter af zijn.
Het beroemdst is hij met de definiëring van het begrip extern effect die uit de welvaartsanalyse voortvloeide: de welvaart wordt ook beïnvloed door een effect van een handeling op iemand die niet bij die handeling betrokken is.
dinsdag 18 augustus 2015
Van Grieken - 2
Harry van Grieken's tweede deel van zijn memoires is evenzeer de moeite waard als zijn eerste deel over de derde fase van zijn leven (en waar ik eerder aandacht aan besteedde).
In dit deel "Nederland sterker door familiebedrijven" een paar mooie inkijkjes in de historie van de zuivel, die ook heden ten dage nog nuttig zijn.
Zo verhaalt Van Grieken over zijn strategische beslissing om als een van de eerste zuivelondernemingen naast de melkslijters (een in de vergetelheid geraakt woord, dan weet je weer waar slijterij vandaan komt!) ook supermarkten te beleveren (die verkochten vroeger geen melk). Dat leverde natuurlijk wel wat wrijving op met de slijters. Van Grieken verhaalt over het opereren van de verkavelde melkslijtersbonden. Maar bovenal leverde het Van Grieken een sterke groei op, het bedrijf werd groot met de groei van de supermarkten en werd in 6 jaar drie keer zo groot. Dat is ondernemerschap.
Ook interessant (en relevant voor huidige discussies in bv. vlees zoals we die deze week op Foodlog voerden) is dat dit niet onder private label gebeurde. Zo te lezen had dat er mee te maken dat Van Grieken al een sterk merk had. Waar de marketing in de zuivel ooit begon met de naam van de onderneming op de dop van de vrij anonieme fles, kwam daarna de verpakking op. Van Grieken introduceerde o.a. het Amerikaanse Pure Pack. En zo stond de naam elke dag op tafel. Supermarkten hadden daar niet veel mee, die wilden zich van de concurrenten (je had toen veel regionale supermarktketens met een stuk of 5 winkels zoals Hoogvliet, de Konmar, Profimarkt) onderscheiden met andere leveranciers, als private label niet lukte. Maar dat lukte niet. Zo switchte Profimarkt naar Volnij toen Van Grieken de Konmar ging beleveren. En daarna switchten ze naar Melkunie. Dat wisselen leidde tot zoveel omzetverlies dat men op de knieën terug moest naar het regionaal sterke merk.
Bij vlees is dat denk ik anders gegaan: daar werkte men vaak met slagers in de super, hetzij via een shop in shop concept of met eigen personeel en hebben slachterijen niet een window of opportunity kunnen benutten toen dat naar voorverpakt overging. En Zwan cs. deden al de vleeswaren. Maar dat terzijde.
Ik werd ook nog even herinnerd aan de beroemde Vlaflip (een actie van het Zuivelbureau) en leerde dat Mona een oud merk was van de Haagse Sierkan, dat door Melkunie nieuw leven werd ingeblazen.
Fusies
Het meest boeiend uit het boek is misschien nog wel de fusiegolf in 1975. We weten dat Nederland een land was van kartels en bijzondere constructies. Maar hier stond ik toch even te kijken en ook Van Grieken meldt dat wat er toen gebeurd is nu niet meer zou kunnen. Kortweg komt het er op neer dat de coöperaties begonnen om de particuliere bedrijven op te kopen. Een viertal grote coöperaties als Melkunie, Domo en Coberco kocht Leerdam, Volnij,en Menken-Landbouw (dat landbouw kwam uit een eerdere fusie). In een aantal gevallen zoals bij Menken en van Grieken gebeurde dat echter niet in het openbaar. Coöperatieleden hebben dat jaren niet geweten. Aanvankelijk ging het bij Van Grieken om een minderheidsdeelname en werd er een afstemmingsoverleg gecreëerd. Het effect op de zuivelmarkt daarvan blijft overigens onduidelijk. Op de boerenprijs maakte het niet uit. Daar werd door Van Grieken en in navolging door Menken al lang de coöperatieprijs plus een halve cent gehanteerd - geheel conform de theorie.
Bij Menken hanteerde men een "Stichting tot bevordering van de belangen van Menken-Landbouw", die een cruciaal belang in Menken had maar bestuurd werd door Rien Timmer van CMC Melkunie. En die in de notulen van de RvC van Menken nooit met naam werd aangeduid maar als De Stichting.
In 1987 nam Melkunie het Aalsmeerse AMC over en schoof ook Menken en Van Grieken in elkaar. Een delicate operatie, zo lezen we. Daarbij was er MelkUnie veel aan gelegen om ondanks de 100% deelneming toch de façade van zelfstandigheid overeind te houden. Reden was dat veel boeren die aan de particulieren leverden vermoedelijk zouden overstappen naar Nutricia of een andere (nieuwe buitenlandse) partij. Met een beroep op de superheffing die voor melkschaarste zorgt werd in 1988 het Ministerie van Financiën overtuigd dat dit zo moest kunnen. Het verhaal gaat dat vanaf dat moment er bij bestuursoverdracht binnen CampinaMelkunie een atoomkoffertje knowhow over de aandelen in de stichtingen en commanditaire vennootschappen tussen Melkunie en Menken Van Grieken werd overgedragen. Heel goed dat dat na al die tijd eens voor de historici wordt geopenbaard. Zo ging dat toen.
Verder
in het boek nog twee interessante verhaallijnen. De ene is een Belgisch beleggingsavontuur (annex zwendel) waarin een aantal Haagse voedingsondernemers als Van Grieken, Waaijer (van de kaas bij de Konmar, ik was ooit klant), Vleeschmeester Ger de Kroes, Koster (van de Konmar) en anderen belanden. Verschillenden van hen zaten er warmpjes bij, vaak mede door verkoop van hun zaak die opging in een groter geheel. Het was een tijd van hoge inflatie en zo gingen ze een belegging in onroerend goed in België aan, onder aanvoering van een iets te geslepen accountant. Lees en huiver.
En tot slot is er een politieke lijn. Niet zozeer de kortstondige Eerste Kamerlid periode van Harry van Grieken voor D'66, maar zijn werk in de NCW en daarmee bijdragen aan het akkoord van Wassenaar vanuit het confessioneel beraad waarin de verzuilde kolom samenkwam. Met bekende namen als Ruud Lubbers (waarmee op de trappen van Des Indes ook nog de minimum melkprijs werd geregeld).
Van harte aanbevolen dus. ISBN 9789082156737
In dit deel "Nederland sterker door familiebedrijven" een paar mooie inkijkjes in de historie van de zuivel, die ook heden ten dage nog nuttig zijn.
Zo verhaalt Van Grieken over zijn strategische beslissing om als een van de eerste zuivelondernemingen naast de melkslijters (een in de vergetelheid geraakt woord, dan weet je weer waar slijterij vandaan komt!) ook supermarkten te beleveren (die verkochten vroeger geen melk). Dat leverde natuurlijk wel wat wrijving op met de slijters. Van Grieken verhaalt over het opereren van de verkavelde melkslijtersbonden. Maar bovenal leverde het Van Grieken een sterke groei op, het bedrijf werd groot met de groei van de supermarkten en werd in 6 jaar drie keer zo groot. Dat is ondernemerschap.
Ook interessant (en relevant voor huidige discussies in bv. vlees zoals we die deze week op Foodlog voerden) is dat dit niet onder private label gebeurde. Zo te lezen had dat er mee te maken dat Van Grieken al een sterk merk had. Waar de marketing in de zuivel ooit begon met de naam van de onderneming op de dop van de vrij anonieme fles, kwam daarna de verpakking op. Van Grieken introduceerde o.a. het Amerikaanse Pure Pack. En zo stond de naam elke dag op tafel. Supermarkten hadden daar niet veel mee, die wilden zich van de concurrenten (je had toen veel regionale supermarktketens met een stuk of 5 winkels zoals Hoogvliet, de Konmar, Profimarkt) onderscheiden met andere leveranciers, als private label niet lukte. Maar dat lukte niet. Zo switchte Profimarkt naar Volnij toen Van Grieken de Konmar ging beleveren. En daarna switchten ze naar Melkunie. Dat wisselen leidde tot zoveel omzetverlies dat men op de knieën terug moest naar het regionaal sterke merk.
Bij vlees is dat denk ik anders gegaan: daar werkte men vaak met slagers in de super, hetzij via een shop in shop concept of met eigen personeel en hebben slachterijen niet een window of opportunity kunnen benutten toen dat naar voorverpakt overging. En Zwan cs. deden al de vleeswaren. Maar dat terzijde.
Ik werd ook nog even herinnerd aan de beroemde Vlaflip (een actie van het Zuivelbureau) en leerde dat Mona een oud merk was van de Haagse Sierkan, dat door Melkunie nieuw leven werd ingeblazen.
Fusies
Het meest boeiend uit het boek is misschien nog wel de fusiegolf in 1975. We weten dat Nederland een land was van kartels en bijzondere constructies. Maar hier stond ik toch even te kijken en ook Van Grieken meldt dat wat er toen gebeurd is nu niet meer zou kunnen. Kortweg komt het er op neer dat de coöperaties begonnen om de particuliere bedrijven op te kopen. Een viertal grote coöperaties als Melkunie, Domo en Coberco kocht Leerdam, Volnij,en Menken-Landbouw (dat landbouw kwam uit een eerdere fusie). In een aantal gevallen zoals bij Menken en van Grieken gebeurde dat echter niet in het openbaar. Coöperatieleden hebben dat jaren niet geweten. Aanvankelijk ging het bij Van Grieken om een minderheidsdeelname en werd er een afstemmingsoverleg gecreëerd. Het effect op de zuivelmarkt daarvan blijft overigens onduidelijk. Op de boerenprijs maakte het niet uit. Daar werd door Van Grieken en in navolging door Menken al lang de coöperatieprijs plus een halve cent gehanteerd - geheel conform de theorie.
Bij Menken hanteerde men een "Stichting tot bevordering van de belangen van Menken-Landbouw", die een cruciaal belang in Menken had maar bestuurd werd door Rien Timmer van CMC Melkunie. En die in de notulen van de RvC van Menken nooit met naam werd aangeduid maar als De Stichting.
In 1987 nam Melkunie het Aalsmeerse AMC over en schoof ook Menken en Van Grieken in elkaar. Een delicate operatie, zo lezen we. Daarbij was er MelkUnie veel aan gelegen om ondanks de 100% deelneming toch de façade van zelfstandigheid overeind te houden. Reden was dat veel boeren die aan de particulieren leverden vermoedelijk zouden overstappen naar Nutricia of een andere (nieuwe buitenlandse) partij. Met een beroep op de superheffing die voor melkschaarste zorgt werd in 1988 het Ministerie van Financiën overtuigd dat dit zo moest kunnen. Het verhaal gaat dat vanaf dat moment er bij bestuursoverdracht binnen CampinaMelkunie een atoomkoffertje knowhow over de aandelen in de stichtingen en commanditaire vennootschappen tussen Melkunie en Menken Van Grieken werd overgedragen. Heel goed dat dat na al die tijd eens voor de historici wordt geopenbaard. Zo ging dat toen.
Verder
in het boek nog twee interessante verhaallijnen. De ene is een Belgisch beleggingsavontuur (annex zwendel) waarin een aantal Haagse voedingsondernemers als Van Grieken, Waaijer (van de kaas bij de Konmar, ik was ooit klant), Vleeschmeester Ger de Kroes, Koster (van de Konmar) en anderen belanden. Verschillenden van hen zaten er warmpjes bij, vaak mede door verkoop van hun zaak die opging in een groter geheel. Het was een tijd van hoge inflatie en zo gingen ze een belegging in onroerend goed in België aan, onder aanvoering van een iets te geslepen accountant. Lees en huiver.
En tot slot is er een politieke lijn. Niet zozeer de kortstondige Eerste Kamerlid periode van Harry van Grieken voor D'66, maar zijn werk in de NCW en daarmee bijdragen aan het akkoord van Wassenaar vanuit het confessioneel beraad waarin de verzuilde kolom samenkwam. Met bekende namen als Ruud Lubbers (waarmee op de trappen van Des Indes ook nog de minimum melkprijs werd geregeld).
Van harte aanbevolen dus. ISBN 9789082156737
zondag 16 augustus 2015
Op Foodlog over de varkenshouderij
Een deel van deze vakantiedag besteedde ik aan een discussie op Foodlog over hoe het verder moet met de varkenshouderij en eventueel ook de melkveehouderij. Zie aldaar, hieronder 1 post van me die nog wel eens in een verdere toekomst bruikbaar kan zijn:
Ideetje voor de Wetstraat op 7 september: zet in op directe uitbetaling van GLB 2015 premies (in plaats van met de kerst), zet interventiebeleid even voort waar nodig, sta coöperaties toe om samen afspraken te maken de productie te verminderen (voor zover dat al niet mag), maar boven al: laat regio's die daar behoefte aan hebben een verbeterd plattelandsontwikkelingsplan indienen (pijler 2) waarin maatregelen kunnen worden genomen de concurrentiepositie te versterken door innovatie (geld voor groepen boeren die met een innovatie aan de slag gaan), te investeren in nieuwe infrastructuur, risicomanagement (cursus termijnmarkt?) etc. Met de mogelijkheid gelden van pijler 1 over te hevelen naar die plannen in pijler 2. Stel als eis dat de gelden die uit pijler 1 gehaald worden niet ten koste mogen gaan van vergroeningsmaatregelen. En dat boeren opgenomen worden in het reële belasting- en sociale zekerheidssysteem (al was het maar omdat Griekse burgers zich boos maken dat boeren niet onder het belastingsysteem vallen, maar ook als vangnet voor wijkers).
Zal in Nederland wel niet op veel applaus kunnen rekenen ondanks de inzet op het innovatiespoor, mogelijk omdat pijler 1 door EZ wordt uitgevoerd en pijler 2 door de provincies die het vooral aan milieu en natuur besteden. Maar in Europa zou het misschien best een logische stap kunnen zijn. Wat vinden we ?
Ideetje voor de Wetstraat op 7 september: zet in op directe uitbetaling van GLB 2015 premies (in plaats van met de kerst), zet interventiebeleid even voort waar nodig, sta coöperaties toe om samen afspraken te maken de productie te verminderen (voor zover dat al niet mag), maar boven al: laat regio's die daar behoefte aan hebben een verbeterd plattelandsontwikkelingsplan indienen (pijler 2) waarin maatregelen kunnen worden genomen de concurrentiepositie te versterken door innovatie (geld voor groepen boeren die met een innovatie aan de slag gaan), te investeren in nieuwe infrastructuur, risicomanagement (cursus termijnmarkt?) etc. Met de mogelijkheid gelden van pijler 1 over te hevelen naar die plannen in pijler 2. Stel als eis dat de gelden die uit pijler 1 gehaald worden niet ten koste mogen gaan van vergroeningsmaatregelen. En dat boeren opgenomen worden in het reële belasting- en sociale zekerheidssysteem (al was het maar omdat Griekse burgers zich boos maken dat boeren niet onder het belastingsysteem vallen, maar ook als vangnet voor wijkers).
Zal in Nederland wel niet op veel applaus kunnen rekenen ondanks de inzet op het innovatiespoor, mogelijk omdat pijler 1 door EZ wordt uitgevoerd en pijler 2 door de provincies die het vooral aan milieu en natuur besteden. Maar in Europa zou het misschien best een logische stap kunnen zijn. Wat vinden we ?
zaterdag 15 augustus 2015
Vogel-instituties
Op basis van een artikel in de NRC van maandag 10 augustus maak ik even een aantekening over het boek Vogels en mensen in Nederland 1500 -1920, een proefschrift van de VU. Niet dat ik tot de vogelaars gerekend kan worden, maar omdat de boekrecensie suggereert dat er interessante informatie in staat omtrent de instituties die de vogelstand in stand hielden, mede door het jagen.
Dat is een interessant thema uit de institutionele economie: hoe voorkom je via eigendomsrechten en andere regels dat een natuurlijke hulpbron (zoals een vis- of vogelbestand) niet door over-exploitatie te gronde gaat.
In Nederland kenden we jachtregels, vastgelegd in jachtplakkaten. De jacht was een privilege van de elite: in de provincie Utrecht in 1594 ging het om 60 mensen (45 van adel, 9 kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en 6 hooggeplaatste stedelingen). Stropen werd zwaar bestraft.
Uit het onderzoek blijkt dat als een soort minder algemeen werd, de regels voor de jacht strenger werden en de boetes voor stroperij hoger.
De Rijk schat in dat 12 tot 16 soorten het niet overleefd zouden hebben zonder die regels en het eigendomsrecht van de elite (die van culinaire hoogstandjes hield) omdat de gewone man nauwelijks aan vlees kon komen. Een miljoen mensen werd het uitmoorden van de vogels ontzegd en hielp de elite aan iets exclusiefs.
Er waren in die tijd minder bossen met hoge bomen en dus minder blauwe reigers. Ik noteer dat omdat er hier in Zevenhuizen vroeger zo'n reigerbos was. Met export naar het Engelse hof van de geschudde jonge vogels. Die bossen, zo noteert de Rijk, werden over het algemeen duurzaam geëxploiteerd, de eigenaar had daar alle belang bij.
Kraaien en roeken daarentegen waren niet adellijk. Ze werden als insecten en aaseter niet geschikt geacht voor humane consumptie. Wel brachten ze schade aan aan landbouwgewassen. Dat leidde tot de verplichting om ze te bestrijden, waartoe ook drie keer per jaar een schouw plaats vond. Toch bleven het algemene vogels. En al eind 18e eeuw zag men in dat het eten van larven en insecten door de kraaiachtigen ook voordelen had, en begin 19e eeuw neigde de overheid al naar bescherming. Lokaal ging de bestrijding nog bijna een eeuw door.
Dat is een interessant thema uit de institutionele economie: hoe voorkom je via eigendomsrechten en andere regels dat een natuurlijke hulpbron (zoals een vis- of vogelbestand) niet door over-exploitatie te gronde gaat.
In Nederland kenden we jachtregels, vastgelegd in jachtplakkaten. De jacht was een privilege van de elite: in de provincie Utrecht in 1594 ging het om 60 mensen (45 van adel, 9 kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en 6 hooggeplaatste stedelingen). Stropen werd zwaar bestraft.
Uit het onderzoek blijkt dat als een soort minder algemeen werd, de regels voor de jacht strenger werden en de boetes voor stroperij hoger.
De Rijk schat in dat 12 tot 16 soorten het niet overleefd zouden hebben zonder die regels en het eigendomsrecht van de elite (die van culinaire hoogstandjes hield) omdat de gewone man nauwelijks aan vlees kon komen. Een miljoen mensen werd het uitmoorden van de vogels ontzegd en hielp de elite aan iets exclusiefs.
Er waren in die tijd minder bossen met hoge bomen en dus minder blauwe reigers. Ik noteer dat omdat er hier in Zevenhuizen vroeger zo'n reigerbos was. Met export naar het Engelse hof van de geschudde jonge vogels. Die bossen, zo noteert de Rijk, werden over het algemeen duurzaam geëxploiteerd, de eigenaar had daar alle belang bij.
Kraaien en roeken daarentegen waren niet adellijk. Ze werden als insecten en aaseter niet geschikt geacht voor humane consumptie. Wel brachten ze schade aan aan landbouwgewassen. Dat leidde tot de verplichting om ze te bestrijden, waartoe ook drie keer per jaar een schouw plaats vond. Toch bleven het algemene vogels. En al eind 18e eeuw zag men in dat het eten van larven en insecten door de kraaiachtigen ook voordelen had, en begin 19e eeuw neigde de overheid al naar bescherming. Lokaal ging de bestrijding nog bijna een eeuw door.
vrijdag 14 augustus 2015
hooked on a feeling
Voor het geval ik het aantal hits op deze blog nog wil opvoeren, noteer ik een mooi verhaal uit de NRC van dinsdag 11 augustus. Over hoe social media gewoontes implementeren. De redacteur baseert zich op het boek Hooked van Nir Eyal [2014].
1. Er moet een prikkel zijn. Een externe trigger (een mailtje dat je tweet ge-retweet is) of een interne (vooral het ontlopen van stress factoren als verveling bij de bushalte, of FOMO - the fear of missing out - o wee als je te laat bent voor het laatste nieuws)
2. Actie: J.J. Fogg van Stanford bedacht de formule B=MAT ofwel behaviour needs motivation, ability and trigger. Voor die motivatie is een onmiddelijke beloning nodig (ze zoeken plezier en willen pijn vermijden; we zoeken hoop in plaats van angst en en zoeken sociale acceptatie in plaats van afwijzing). En de ability factor is hoog als het lekker makkelijk is om wat te doen: een tweet is makkelijker dan een blog
3. Beloning: we voeren de actie alleen uit als we beloond worden. het liefst een variabele beloning, niet elke keer hetzelfde koekje. Als je niet precies weet wat je gaat tegenkomen wordt je nieuwsgierigheid geprikkeld. We krijgen al een positieve hersenstimulans van de verwachting, niet van het ontvangen van het koekje.
4. Investering: aan dingen waar je aan hebt mee gewerkt hechten mensen volgens de behavourial economics meer waarde. Dat is het succes van co-creatie. Ook wel het IKEA effect genoemd, zorg de de gebruiker helpt bij het in elkaar sleutelen. Dus zodra je een band hebt met het product komen de mailtjes: vul je CV verder in, etc. En als er meer inzit is het lastiger te stoppen. En kunnen de social media je makkelijker weer een trigger sturen.
Lekker verslavend wordt het zo, kijk morgen wat we dan bloggen..
Luistertip: Hooked on a Feeling, uit 1971 van Jonathan King, hoewel het origineel van B.J. Thomas is (die van Raindrops keep falling..) en Blue-Swede er ook nog een hitje mee had.
1. Er moet een prikkel zijn. Een externe trigger (een mailtje dat je tweet ge-retweet is) of een interne (vooral het ontlopen van stress factoren als verveling bij de bushalte, of FOMO - the fear of missing out - o wee als je te laat bent voor het laatste nieuws)
2. Actie: J.J. Fogg van Stanford bedacht de formule B=MAT ofwel behaviour needs motivation, ability and trigger. Voor die motivatie is een onmiddelijke beloning nodig (ze zoeken plezier en willen pijn vermijden; we zoeken hoop in plaats van angst en en zoeken sociale acceptatie in plaats van afwijzing). En de ability factor is hoog als het lekker makkelijk is om wat te doen: een tweet is makkelijker dan een blog
3. Beloning: we voeren de actie alleen uit als we beloond worden. het liefst een variabele beloning, niet elke keer hetzelfde koekje. Als je niet precies weet wat je gaat tegenkomen wordt je nieuwsgierigheid geprikkeld. We krijgen al een positieve hersenstimulans van de verwachting, niet van het ontvangen van het koekje.
4. Investering: aan dingen waar je aan hebt mee gewerkt hechten mensen volgens de behavourial economics meer waarde. Dat is het succes van co-creatie. Ook wel het IKEA effect genoemd, zorg de de gebruiker helpt bij het in elkaar sleutelen. Dus zodra je een band hebt met het product komen de mailtjes: vul je CV verder in, etc. En als er meer inzit is het lastiger te stoppen. En kunnen de social media je makkelijker weer een trigger sturen.
Lekker verslavend wordt het zo, kijk morgen wat we dan bloggen..
Luistertip: Hooked on a Feeling, uit 1971 van Jonathan King, hoewel het origineel van B.J. Thomas is (die van Raindrops keep falling..) en Blue-Swede er ook nog een hitje mee had.
donderdag 13 augustus 2015
Tijd voor een Uber voor de politiek
Ik was afgelopen dagen in Milaan op ICAE2015, het congres van de International Association of Agricultural Economists. Warm doch interessant. En dus las ik vanochtend op het terras de kranten van deze week / reden de blogposts uit de boeken te onderbreken.
De NRC van afgelopen zaterdag had namelijk een interessant interview met Moises Naim, in interessante Venezolaan die al minister in eigen land was, en daarna hoofdredacteur van Foreign Policy en columnist van de FT en El Pais. Zijn boek The End of Power brak door als eerste boek van het leesclubje van Mark Zuckerberg.
Zijn stelling is dat macht steeds minder goed uit te oefenen is. Bij grote bedrijven als Google lijkt er wel marktmacht maar voor je het weet wordt Microsoft opgevolgd door Google en die door Facebook etc.
In de politiek zie je verbrokkeling van macht± meer partijen dan ooit, snelle opkomst van nieuwe politici die een segment bedienen. Defragmentatie die tot anarchie kan leiden omdat de grote problemen niet meer kunnen worden opgelost. Wie komt er met een nieuw model =
De achtergrond van dit alles± de 3M. Niet de Minnesota Mining and Manufacturing Company, maar de M´s van Meer, Mobiliteit en Mentaliteit.
Meer staat voor meer welvaart, meer voedsel, meer gezondheid± mensen die meer hebben laten zich niet zo makkelijk zeggen wat ze moeten doen. Die willen ook meer vrijheid.
Mobiliteit zowel fysiek (reizen) als virtueel (internet). Je kunt met de voeten stemmen en als machthebber niet meer de informatie beheersen. Mentaliteit omdat de welvarende, mobiele burger veeleisender is.
De Uber die de politiek verandert zou wel eens uit steden kunnen komen die een smarter besturingsmodel uitvinden - en daar woont tenslotte een groot deel van de mensheid.
De NRC van afgelopen zaterdag had namelijk een interessant interview met Moises Naim, in interessante Venezolaan die al minister in eigen land was, en daarna hoofdredacteur van Foreign Policy en columnist van de FT en El Pais. Zijn boek The End of Power brak door als eerste boek van het leesclubje van Mark Zuckerberg.
Zijn stelling is dat macht steeds minder goed uit te oefenen is. Bij grote bedrijven als Google lijkt er wel marktmacht maar voor je het weet wordt Microsoft opgevolgd door Google en die door Facebook etc.
In de politiek zie je verbrokkeling van macht± meer partijen dan ooit, snelle opkomst van nieuwe politici die een segment bedienen. Defragmentatie die tot anarchie kan leiden omdat de grote problemen niet meer kunnen worden opgelost. Wie komt er met een nieuw model =
De achtergrond van dit alles± de 3M. Niet de Minnesota Mining and Manufacturing Company, maar de M´s van Meer, Mobiliteit en Mentaliteit.
Meer staat voor meer welvaart, meer voedsel, meer gezondheid± mensen die meer hebben laten zich niet zo makkelijk zeggen wat ze moeten doen. Die willen ook meer vrijheid.
Mobiliteit zowel fysiek (reizen) als virtueel (internet). Je kunt met de voeten stemmen en als machthebber niet meer de informatie beheersen. Mentaliteit omdat de welvarende, mobiele burger veeleisender is.
De Uber die de politiek verandert zou wel eens uit steden kunnen komen die een smarter besturingsmodel uitvinden - en daar woont tenslotte een groot deel van de mensheid.
zondag 9 augustus 2015
Amerikaanse 19e eeuwse economie
Het was de achtergrond waartegen de eerste top-wetenschappers opkwamen: Irving Fisher die in 1981 promoveerde en een mathematische aanpak had. Met als andere uitsterste Thorstein Veblen, die diepgeworteld was in de New School
zaterdag 8 augustus 2015
De historische school in de economie
Vakantietijd in eigen land, dat betekent boeken uitlezen die al tijden op de stapel liggen. Daarbij behoort een tijdloos boek als The History of Economic Thought van Samuels, Biddle en Davis. Ik was in 2012 (ik schrik er zelf van) blijven steken bij de bijdrage van Samuels over utopien. Tijd om nog wat afleveringen te doen. De eerste gaat over de historische school in de economie.
De meest bekende is de Duitse Historische School. Onder andere bekend van Friederich List, de bedenker van het Infant Industry arugment (wat vreemd genoeg in de bijdrage van Keith Tribe in genoemd boek niet aan de orde komt).
De historische school zette zich af tegen de klassieke economen die de neiging hadden de economische theorie te ontwikkelen als wetten uit de natuurweteschappen. De historische school legde veel meer nadruk op de diversiteit in economische omstandigheden. De situatie doet er toe. Ze stonden veel meer een inductieve, empirische aanpak voor.
Interessant daarbij is dat aan het einde van de 19e eeuw economie in Duitsland werd gedoceerd in de rechtenfaculteit - het zou tot in de jaren 20 van de vorige eeuw duren voor economie een aparte faculteit was. Wat overigens het voordeel had dat de gemiddelde ambtenaar, waarvoor een rechtenstudie zo ongeveer een noodzaak was, een behoorlijke dosis economie had meegekregen.
En het Duitse universitaire systeem was sinds de Humboldts toonaangevend, en trok ook veel Amerikanen geïnteresseerd in economie. Want in Engeland was het nog beroerder gesteld met universitaire economie (dat kwam na 1890 pas op), en het Franse onderwijs was nogal gesloten. En zo zou de historische school veel Amerikaanse docenten leveren (daar groeide het aantal universiteiten als kool) en een basis vormen voor de institutionele economie.
Tot de Amerikanen die in Duitsland studeerden behoorde John Bates Clark, nog altijd bekend van de medaille. Max Weber rekende zich tot de historische school, net als Eugen von Bohm-Bawerk. Er was overigens een oudere en een jongere historische school die een echte Methodenstreit uitvochten.
Tot slot: er was ook een Engelse historische school. Daarvan was Cunningham de bekendste representant. Hij publiceerde in 1882 Growth of English Industry and Commerce, dat het vak van economische geschiedenis op de kaart zette. Tot die tijd was geschiedenis politieke geschiedenis.
De meest bekende is de Duitse Historische School. Onder andere bekend van Friederich List, de bedenker van het Infant Industry arugment (wat vreemd genoeg in de bijdrage van Keith Tribe in genoemd boek niet aan de orde komt).
De historische school zette zich af tegen de klassieke economen die de neiging hadden de economische theorie te ontwikkelen als wetten uit de natuurweteschappen. De historische school legde veel meer nadruk op de diversiteit in economische omstandigheden. De situatie doet er toe. Ze stonden veel meer een inductieve, empirische aanpak voor.
Interessant daarbij is dat aan het einde van de 19e eeuw economie in Duitsland werd gedoceerd in de rechtenfaculteit - het zou tot in de jaren 20 van de vorige eeuw duren voor economie een aparte faculteit was. Wat overigens het voordeel had dat de gemiddelde ambtenaar, waarvoor een rechtenstudie zo ongeveer een noodzaak was, een behoorlijke dosis economie had meegekregen.
En het Duitse universitaire systeem was sinds de Humboldts toonaangevend, en trok ook veel Amerikanen geïnteresseerd in economie. Want in Engeland was het nog beroerder gesteld met universitaire economie (dat kwam na 1890 pas op), en het Franse onderwijs was nogal gesloten. En zo zou de historische school veel Amerikaanse docenten leveren (daar groeide het aantal universiteiten als kool) en een basis vormen voor de institutionele economie.
Tot de Amerikanen die in Duitsland studeerden behoorde John Bates Clark, nog altijd bekend van de medaille. Max Weber rekende zich tot de historische school, net als Eugen von Bohm-Bawerk. Er was overigens een oudere en een jongere historische school die een echte Methodenstreit uitvochten.
Tot slot: er was ook een Engelse historische school. Daarvan was Cunningham de bekendste representant. Hij publiceerde in 1882 Growth of English Industry and Commerce, dat het vak van economische geschiedenis op de kaart zette. Tot die tijd was geschiedenis politieke geschiedenis.
vrijdag 7 augustus 2015
stukje vlees van Claude Monet
Mooi schilderij van de Franse impressionist Claude Monet uit 1884. Hoewel het misschien eerder in de keuken tot zijn recht komt dan boven de bank. Food and feasting in art meldt dat in de oudheid het meeste vlees kwam van die dierenoffers aan de goden. Egyptenaren, Grieken en Romeinen bestemden maar een stukje voor de goden, de rest was voor het volk. Dat zou de reden zijn dat vlees zo vaak met religieuze regels is omgeven. In de Renaissance werd het vlees nog aan tafel aangesneden, als status symbool voor rijkdom. Maar in de 17e eeuw kreeg de connotatie met de dood de overhand en werd het snijden naar de keuken verbannen. In de 18e eeuw kwam de veredeling op en werd vlees goedkoper en beter.
donderdag 6 augustus 2015
Pan
woensdag 5 augustus 2015
FIspace
Vandaag link ik naar een Twitter-berichtje, moet ook kunnen. We tekenden vanochtend bij de notaris de oprichtingsacte van de Stichting FIspace Foundation, die de software uit een EU project gaat beheren en een stapje verder brengen. De notaris was zo vriendelijk een fotootje te maken.
maandag 3 augustus 2015
in 1 Vandaag
De dag stond in het teken van de discussies over de melkprijs. Vanochtend kwam 1 Vandaag langs voor een interview, hier is het resultaat dat men vanavond uitzond. Goede genuanceerde rapportage krijg ik te horen. En we discussieerden verder op Foodlog, zie aldaar.
zondag 2 augustus 2015
Cafe Restaurant de Herberg
Het leuke boekje Food and Feasting in Art leerde me ook het een en ander over uitspanningen. In het 125ste sterfjaar van Vincent van Gogh illustreer ik het met het avondlijke caféterras. Het origineel hangt op de Hoge Veluwe.
Het café is dus uit de 17e eeuw, toen het koffiehuis populair werd. Constantinopel had er al een in 1554. En in de avonduren was er het café chantant en het koffieconcert. Cafés werden plaatsen voor de middenklasse en speelden een rol in hun verzet tegen de aristocratie.
Voor die tijd had je taveernes / herbergen, waar je ook kon overnachten. Restaurants kwamen op met de markten en beurzen (zie blogs van vorige dagen), omdat mensen een hapje moesten eten. Na de Franse revolutie ontstond er een culinaire revolutie (ik blogde al eens eerder over de bistro) omdat de koks van de aristocratie en uit Versaille gedwongen werden tot innovatie. Met een schone omgeving en goede smaak onderscheidden ze zich van de herbergen. Het is een interessant formule waarin publiek en privaat wonderlijk samengebracht worden.
Het café is dus uit de 17e eeuw, toen het koffiehuis populair werd. Constantinopel had er al een in 1554. En in de avonduren was er het café chantant en het koffieconcert. Cafés werden plaatsen voor de middenklasse en speelden een rol in hun verzet tegen de aristocratie.
Voor die tijd had je taveernes / herbergen, waar je ook kon overnachten. Restaurants kwamen op met de markten en beurzen (zie blogs van vorige dagen), omdat mensen een hapje moesten eten. Na de Franse revolutie ontstond er een culinaire revolutie (ik blogde al eens eerder over de bistro) omdat de koks van de aristocratie en uit Versaille gedwongen werden tot innovatie. Met een schone omgeving en goede smaak onderscheidden ze zich van de herbergen. Het is een interessant formule waarin publiek en privaat wonderlijk samengebracht worden.
Abonneren op:
Posts (Atom)