Fair Trade, Puur & Eerlijk, het zijn maar enkele van de voorbeelden waarin de consument aangesproken wordt op "eerlijk" zaken doen. Waarbij eerlijk niet duidt op afwezigheid van fraude of gedrag dat niet mag volgens de mededingingswet, maar op het betalen van een "eerlijke" prijs.
Economen vinden "eerlijke" prijs een lastig concept, ze zien de prijs als een uitkomst van een onderhandeling, die een signaal afgeeft wat kopers willen betalen en waartegen sommige producenten blijkbaar willen produceren. En waarom zou iemand meer betalen dan strikt nodig - de wereld draait op eigenbelang, niet op onbaatzuchtigheid.
Toch is er aantoonbaar gedrag waarin mensen iets voor een ander over hebben zonder eigen belang. Zelfs als de relatie eenmalig is (bij een reeks transacties kun je nog denken als ik jou vandaag aai, aai jij mij morgen, dus is iets wat onbaatzuchtig lijkt, dat niet per definitie).
Gegeven dat er zoiets is als onbaatzuchtigheid (fairness, selflessness) is de vraag waar het vandaan komt. Er doen twee verklaringen de ronde. De ene is dat de sociale psycholo een restant is van onze oer-voorouders. Als die in kleine clans leefden waarin bijna iedereen familie van elkaar was, en ons genetisch gedrag is er vooral op gebaseerd de eigen genen door te geven, dan zou het handiger kunnen zijn om iedereen te vertrouwen en wat toe te stoppen in plaats van daarbij onderscheid te maken tussen familie en niet-familie (als dat energie kost).
De andere verklaring is dat onbaatzuchtigheid en fair play een sociaal construct is, dat onstaan zou kunnen zijn door culturele veranderingen zoals het ontstaan van handel en georganiseerde godsdienst. Dat zou dan ook kunnen verklaren waarom de ene maatschappij veel meer onbaatzuchtigheid kent dan de andere.
Handel leidt tot eerlijkheid
De tweede verklaring heeft aan waarschijnlijkheid gewonnen door een onderzoek van Joseph Henrich (Un. of British Columbia) c.s. dat in Science is gerapporteerd, zo meldt the Economist. Zij maten de mate van eerlijkheid in 15 kleine maatschappijen, van een jagersvolk in Siberie tot nomaden in Tanzania en vissers in Columbia. Dat kan door een aantal tests o.a. de zgn. dictatortest waarin mensen gevraagd wordt een som geld over zichzelf en iemand anders (die ze niet kennen) te verdelen. De verdeling (hoe zou jij het doen?) zegt al heel wat. Een variant laat de ontvanger van zijn helft een grens noemen voor aanvaarding of afwijzing (waarmee geen van beide wat krijgt). Zo kun je zien of mensen straffen zelfs ten koste van zichzelf (het omgekeerde van belonen ten koste van jezelf).
De onderzoekers keken ook welk percentage van de calorien die deze volkeren eten, uit eigen bedrijf (visserij, jacht, landbouw) komt, en welk deel ze aankopen of ruilen. Ze keken ook nog naar de mate waarin mensen aan een internationaal kerkgenootschap verbonden waren.
Resultaat van deze exercitie: ideeen over eerlijkheid nemen toe naarmate men meer in de markt is geintegreerd. De volkeren die nog het meest op de oervaderen lijken door veel zelfvoorziening en weinig ruilen of handelen hielden het minst rekening met eerlijkheid. Het straffen van oneerlijkheid in transacties kwam minder voor. Maar als de marktintegratie toeneemt, zijn mensen eerder bereid anderen te straffen voor oneerlijkheid, zelfs ten koste van zichzelf. Godsdiensten met een morele code hielpen ook. Max Weber wees daar ooit al eerder op: protestantisme bevordert hard werken en succes, en daarmee ook handel.
Het is verleidelijk om met deze resultaten verder te speculeren voor de Nederlandse situatie: door onze grote mate van marktintegratie (internationale handel) ontwikkelen wij ook de dominees-ideeen van eerlijke handel, fair trade. En wat daar dus niet bij hoort is een ontwikkeling naar zelfvoorziening - dan komt de notie van eerlijke handel met bv. derde landen weer op de koffie. En niet die van het type Max Havelaar. Hier liggen mogelijkheden voor verder onderzoek.
Gebaseerd op The Economist: Fair Play, the origins of selflessness. 20 Maart 2010
weblog over de toekomst van de Nederlandse landbouw en het platteland. Gemotiveerd vanuit het werk als econoom, de nevenfuncties als bestuurder en de woonomgeving van de moderator, maar als persoonlijke stellingname geheel buiten de verantwoordelijkheid van mijn werkgevers - zoals het hoort bij een weblog.
woensdag 31 maart 2010
dinsdag 30 maart 2010
ratten rationeel verslaafd
Ratten worden verslaafd aan junk food, zo kopt de NRC vanavond groot op de wetenschapspagina op basis van een paper in Nature. Daarmee suggererend dat ook mensen fysiek verslaafd aan junk food kunnen zijn, net als aan alcohol of drugs.
Economen trekken dan het model van de Rationele Verslaving van Gary Becker uit de kast. Onder het kopje dik verslaafd las je hier vorig jaar augustus al hoe dat werkt.
Economen trekken dan het model van de Rationele Verslaving van Gary Becker uit de kast. Onder het kopje dik verslaafd las je hier vorig jaar augustus al hoe dat werkt.
maandag 29 maart 2010
eten in middelburg
Voor wie nog een keer in Middelburg wil eten een restauranttip: Vriendschap aan de Markt bij het stadhuis.
zondag 28 maart 2010
biodiversiteitsbraak
Vervang dat bos in Brazilie maar door landbouwgrond, dat heeft Europa afgelopen millenium ook gedaan. In de NRC van dit weekend citeert Karel Knip dat advies van de Amerikaanse onderzoekers Pitesky cs. in een artikel over klimaat en vee.
Voor Duitse deskundigen rond milieu en biodiversiteit is dat een van de redenen om te adviseren dat we in Europa meer moeten doen aan natuurbraak (naast bebossing), omdat we anders weinig recht van spreken hebben in de wereld. Dat werd me van de week duidelijk in een workshop die Wageningen UR belegde met Duitse en Zwitserse denkers over landbouwbeleid en natuur.
De Zwitsers zijn in een vergevorderd stadium van nadenken om hun landbouwbeleid helemaal om te zetten naar publieke doelen: de overheid betaalt dan per ha voor beheer van het cultuurlandschap, biodiversiteit (dat woord is het aan het winnen van het aloude "natuur"), dierwelzijnsbijdrage (per dier), een landschapskwaliteitsbijdrage en zelfs een -discutabele- zelfvoorzieningsbijdrage (om in tijden van nood ook over echte suiker te beschikken). De hoogte van de betalingen wordt op marginale kosten (opportunity costs) gesteld: bij meer aanbod, daalt de betaling. Wat ook betekent dat als de graanprijs stijgt, de premies omhoog gaan want m.n. bij boerennatuur moet je concurreren met landbouwproductie. Zodat de vraag dus prijsgevoelig wordt en de burger via de politiek kan kiezen om wat meer aan graanproductie in minder aan natuur te doen.
De betalingen zullen wel lager uitvallen dan nu het geval is, dus er komt dan tijdelijk ook nog een Aanpassingsbijdrage. Al met al staat het niet zo ver af van de theorie van de Nederlandse houtskoolschets.
Natuurbraak
De SRU, de Duitse adviesraad voor het milieu, heeft een statement uitgebracht waarin ze in principe ook diensten willen zien voor de directe betalingen. Zij zien die in een verplichte natuurbraak per bedrijf. Ik kreeg de indruk dat ze er een ingewikkelde gedachtegang en berekeningsmethode bij voor ogen hebben, maar in een simpele vorm zou het er zo uit kunnen zien:
De huidige direkte betalingen worden omgezet in een verplichting tot een aantal ha natuurbraak in bv. 2020. Simpel uit te rekenen door het bedrag dat je nu krijgt te delen door het saldo van granen in het gebied. Als overgangssysteem verplicht je tot 10% van dat areaal aan braak in bv. 2013, 20% in 2014 etc. Elke boer krijgt het recht op elk moment uit het systeem te stappen: je hoeft dan niet te braken en krijgt ook geen direkte betalingen meer. Als er veel mensen uitstappen (vermoedelijk vooral in hoogproductieve gebieden en als -door inflatie of anders- de prijzen stijgen) dan houdt de overheid een pot middelen over die ze zoals in het Zwitserse systeem kan besteden voor natuur op die plekken waar ze het liefst (qua prijs en natuurkwaliteit) natuur wil hebben.
Het idee lijkt een beetje of het obligatie-systeem (bond system) dat de Denen ooit verzonnen. Dat was vooral om van de landbouwondersteuning af te komen. Dit lijkt me meer kans maken omdat er een systeem blijft en de milieuwereld voor zou kunnen zijn. Enfin blijkbaar verschuift de discussie van wie krijgt wat aan premies naar wat is een acceptabele manier om veranderingen tot stand te brengen.
Voor Duitse deskundigen rond milieu en biodiversiteit is dat een van de redenen om te adviseren dat we in Europa meer moeten doen aan natuurbraak (naast bebossing), omdat we anders weinig recht van spreken hebben in de wereld. Dat werd me van de week duidelijk in een workshop die Wageningen UR belegde met Duitse en Zwitserse denkers over landbouwbeleid en natuur.
De Zwitsers zijn in een vergevorderd stadium van nadenken om hun landbouwbeleid helemaal om te zetten naar publieke doelen: de overheid betaalt dan per ha voor beheer van het cultuurlandschap, biodiversiteit (dat woord is het aan het winnen van het aloude "natuur"), dierwelzijnsbijdrage (per dier), een landschapskwaliteitsbijdrage en zelfs een -discutabele- zelfvoorzieningsbijdrage (om in tijden van nood ook over echte suiker te beschikken). De hoogte van de betalingen wordt op marginale kosten (opportunity costs) gesteld: bij meer aanbod, daalt de betaling. Wat ook betekent dat als de graanprijs stijgt, de premies omhoog gaan want m.n. bij boerennatuur moet je concurreren met landbouwproductie. Zodat de vraag dus prijsgevoelig wordt en de burger via de politiek kan kiezen om wat meer aan graanproductie in minder aan natuur te doen.
De betalingen zullen wel lager uitvallen dan nu het geval is, dus er komt dan tijdelijk ook nog een Aanpassingsbijdrage. Al met al staat het niet zo ver af van de theorie van de Nederlandse houtskoolschets.
Natuurbraak
De SRU, de Duitse adviesraad voor het milieu, heeft een statement uitgebracht waarin ze in principe ook diensten willen zien voor de directe betalingen. Zij zien die in een verplichte natuurbraak per bedrijf. Ik kreeg de indruk dat ze er een ingewikkelde gedachtegang en berekeningsmethode bij voor ogen hebben, maar in een simpele vorm zou het er zo uit kunnen zien:
De huidige direkte betalingen worden omgezet in een verplichting tot een aantal ha natuurbraak in bv. 2020. Simpel uit te rekenen door het bedrag dat je nu krijgt te delen door het saldo van granen in het gebied. Als overgangssysteem verplicht je tot 10% van dat areaal aan braak in bv. 2013, 20% in 2014 etc. Elke boer krijgt het recht op elk moment uit het systeem te stappen: je hoeft dan niet te braken en krijgt ook geen direkte betalingen meer. Als er veel mensen uitstappen (vermoedelijk vooral in hoogproductieve gebieden en als -door inflatie of anders- de prijzen stijgen) dan houdt de overheid een pot middelen over die ze zoals in het Zwitserse systeem kan besteden voor natuur op die plekken waar ze het liefst (qua prijs en natuurkwaliteit) natuur wil hebben.
Het idee lijkt een beetje of het obligatie-systeem (bond system) dat de Denen ooit verzonnen. Dat was vooral om van de landbouwondersteuning af te komen. Dit lijkt me meer kans maken omdat er een systeem blijft en de milieuwereld voor zou kunnen zijn. Enfin blijkbaar verschuift de discussie van wie krijgt wat aan premies naar wat is een acceptabele manier om veranderingen tot stand te brengen.
zaterdag 27 maart 2010
Indoor Brabant en het NCO
De vrijdagmiddag bracht ik genoeglijk door bij Indoor Brabant waar ZLTO een interessant gezelschap bij elkaar had gebracht in zijn skybox om te praten over Nieuw Cooperatief Ondernemen. De ketenpartijen worden steeds groter en dat de roept de vraag op wat de positie van de boer en tuinder wordt: een grondstofleverancier die grond, arbeid en vakkennis beschikbaar stelt of mag het ook wat innovatief-ondernemender zijn?
Het leidde bij mij tot drie inzichten:
* de ondernemers bij mij in de Dorpsstraat die met een dik contract franchise-ondernemer zijn voor de DA drogist of de Albert Heijn of de doe-het-zelf keten zijn nog wel degelijk ondernemer: ze zoeken naar goed personeel, organiseren activiteiten om ons de winkel in te krijgen, zoeken soms naar een tweede locatie voor hun business. Ze zijn misschien wel meer ondernemer dan sommige boeren van nu.
* de (internationale) cooperaties krijgen te maken met meer verschillen tussen leden en worden voor verduurzaming van hun toeleveringen meer afhankelijk van de boeren en tuinders. De cooperatie die zijn leden het best duurzame innovaties weet te ontlokken, levert het duurzaamste product en krijgt de business van de retail. Het zijn niet de hoofdkantoren en de buitendienst van de cooperatie die de innovaties in duurzaamheid op primair bedrijfsniveau kunnen bedenken, het zijn de boerenleden die die kennis hebben.
* boeren die niet afhankelijk van die ketens willen zijn en veel innovatief ondernemerschap aan de dag willen leggen kunnen hun ei kwijt in de korte ketens van de multifunctionele landbouw.
En verder genoten we natuurlijk van het springconcours om de prijs van het Brabants Dagblad. Leuk om eens mee te maken.
Het leidde bij mij tot drie inzichten:
* de ondernemers bij mij in de Dorpsstraat die met een dik contract franchise-ondernemer zijn voor de DA drogist of de Albert Heijn of de doe-het-zelf keten zijn nog wel degelijk ondernemer: ze zoeken naar goed personeel, organiseren activiteiten om ons de winkel in te krijgen, zoeken soms naar een tweede locatie voor hun business. Ze zijn misschien wel meer ondernemer dan sommige boeren van nu.
* de (internationale) cooperaties krijgen te maken met meer verschillen tussen leden en worden voor verduurzaming van hun toeleveringen meer afhankelijk van de boeren en tuinders. De cooperatie die zijn leden het best duurzame innovaties weet te ontlokken, levert het duurzaamste product en krijgt de business van de retail. Het zijn niet de hoofdkantoren en de buitendienst van de cooperatie die de innovaties in duurzaamheid op primair bedrijfsniveau kunnen bedenken, het zijn de boerenleden die die kennis hebben.
* boeren die niet afhankelijk van die ketens willen zijn en veel innovatief ondernemerschap aan de dag willen leggen kunnen hun ei kwijt in de korte ketens van de multifunctionele landbouw.
En verder genoten we natuurlijk van het springconcours om de prijs van het Brabants Dagblad. Leuk om eens mee te maken.
vrijdag 26 maart 2010
Stellingen
Vandaag twee stellingen:
Er zit een fout in de redenering van de levensmiddelenindustrie dat vlees-vervangende vegetarische voedingsmiddelen hetzelfde eruit zouden moeten zien, ruiken en smaken en dezelfde structuur zouden moeten hebben als vlees. (de auteurs eigen waarneming in de plaatselijke supermarkt)
ROELAND COSTENOBLE, Technische Universiteit Delft (2008)
Economics is the only field in which two people, like Myrdal and Hayek, can share a Nobel Prize for saying opposing things.
MOTI JALETA DEBELLO, Universiteit Wageningen (2007)
En dat allemaal om aandacht te vragen voor een fraaie website met veel laatste stellingen: http://www.hora-est.nl/ Met dank aan Wageningen UR's Resource voor de tip.
Er zit een fout in de redenering van de levensmiddelenindustrie dat vlees-vervangende vegetarische voedingsmiddelen hetzelfde eruit zouden moeten zien, ruiken en smaken en dezelfde structuur zouden moeten hebben als vlees. (de auteurs eigen waarneming in de plaatselijke supermarkt)
ROELAND COSTENOBLE, Technische Universiteit Delft (2008)
Economics is the only field in which two people, like Myrdal and Hayek, can share a Nobel Prize for saying opposing things.
MOTI JALETA DEBELLO, Universiteit Wageningen (2007)
En dat allemaal om aandacht te vragen voor een fraaie website met veel laatste stellingen: http://www.hora-est.nl/ Met dank aan Wageningen UR's Resource voor de tip.
donderdag 25 maart 2010
Boer is vrouw
De boer is steeds vaker een vrouw, zo kopte de Metro vandaag op de voorpagina in chocoladeletters met een foto van de koeien van de fam. Duijndam die voor het eerst naar buiten mochten en een sprongje maakten - de agrarische rokjesdag.
8,5% van de bedrijfsopvolgers is nu vrouw, en ze zijn ook hoger opgeleid dan de mannen, zo meldde de Metro. De vrouwen zien ook meer marktmogelijkheden, zo stelt het blad. Er is een vrouwelijke bollenteler die toeristen trekt met een educatief programma 'van bol tot bloem'. En een boerin die het bedrijf van haar man levend houdt met een spa en nog een paar koeien heeft voor het boerengevoel. Het concept boerderij kent blijkbaar geen grenzen.
En verder: op foodlog is er een discussie over megastallen en de transitie. Ik kon het niet nalaten even op de public agenda setting theory te wijzen.
8,5% van de bedrijfsopvolgers is nu vrouw, en ze zijn ook hoger opgeleid dan de mannen, zo meldde de Metro. De vrouwen zien ook meer marktmogelijkheden, zo stelt het blad. Er is een vrouwelijke bollenteler die toeristen trekt met een educatief programma 'van bol tot bloem'. En een boerin die het bedrijf van haar man levend houdt met een spa en nog een paar koeien heeft voor het boerengevoel. Het concept boerderij kent blijkbaar geen grenzen.
En verder: op foodlog is er een discussie over megastallen en de transitie. Ik kon het niet nalaten even op de public agenda setting theory te wijzen.
woensdag 24 maart 2010
schaalgrootte in conserven
Mijn column op Ziezo.bizz besteedde ik deze keer aan een LEI Rapport over de schaalgrootte problematiek in conserventeelt.
dinsdag 23 maart 2010
Op steenworp afstand
is de titel van een lijvig boek dat de WRR een paar jaar geleden uitgaf bij zijn 35 jarig bestaan. Ik kreeg het enkele weken geleden bij een lezing van een staflid van de WRR.
Het boek gaat over de brug tussen wetenschap en politiek. Het bevat een geschiedenis van de adviesraden voor de rijksoverheid, ooit het alleenrecht van de Raad van State. En het bevat een vergelijking met enkele andere Europese adviesorganen voor Future Studies / Strategic Planning. Met een aardige typologie van typen think tanks.
"You must think the unthinkable, but always wear a dark suit when presenting the results" is een van de leuke motto's in het boek.
Wim van der Donk en Anton Hemerijck schreven een mooi deel met de titel "Leren voor beleid: over regeren en vooruitdenken". Het alleraardigst vond ik de zeer openhartige interviews met een aantal WRR - VIPs, waarin je ook een indruk krijgt hoe het echt verliep tussen de ministerraad en de WRR. Zoals in het interview met Arie van der Zwan (die in zijn jonge Scheveningse jaren nog een blauwe maandag op het LEI werkte) die beroemd is geworden met het rapport over Plaats en Toekomst van de Nederlandse Industrie. Maar ook Ad Geelhoed, Ruud Lubbers, Hans Adriaansens (nu de Roosevelt Academy in Middelburg) en Dik Wolfson zijn enkele van de bekende namen die hun licht laten schijnen over nut en noodzaak van de WRR. Met hier en daar in de interviews zorgen om de kwaliteit van de ambtenarij.
Uit de landbouwhoek is er Rudy Rabbinge, die naam maakte met Grond voor Keuzen (dat liet zien dat er in de EU meer dan genoeg grond is voor voedselproductie). Hij legt uit dat het niet zijn meest vernieuwende rapport was (methodisch gezien), dat was Duurzame risico's.
Gerrit Zalm geeft in zijn interview sterk af op de toekomstverkenningen uit de begintijd van de WRR, hij meldt dat hij zich er vreselijk aan gestoord heeft. Methodologisch rammelden ze volgens Zalm omdat ze op geen enkele manier rekening hielden met het prijsmechanisme. "een typisch ingenieursmodel dat ook gebruikt was door de Club van Rome om aan te tonen dat we in 2000 geen energie meer zouden hebben of alle grondstoffen op zouden zijn". [volgens mij was dat 2050, maar dat terzijde -kjp]. Die kritiek gold ook het latere Grond voor Keuzen.
Zalm prijst Rabbinge als briljante geleerde in een strijd tegen biobrandstoffen, maar was het "grondig oneens" met Grond voor Keuzen. Voor de rest van Zalm's frustraties in deze leze men het boek (p. 478). Het doet me denken aan de discussies die we er zelf indertijd over voerden en die mijns inziens in ieder geval bijdroegen tot veel meer multidisciplinair werken en denken. Overigens kwamen uit economische beschouwingen niet heel andere conclusies op EU niveau.
Het interview met Rabbinge geeft ook nog een mooi inkijkje in de vorming van Wageningen UR. Hij legt uit hoe hij bij minister van Aartsen enige tijd als Raadsadviseur diende. In de tijd dat Bram Peper werd gevraagd om over Wageningen na te denken. Peper had daar maar beperkt verstand en dus had Rabbinge in belangrijke mate de hand in dat advies. En in de reactie van zijn minister. De interviewers constateren dat in zijn WRR periode Rabbinge een tijd de kamer deelde met Adriaansens, en samen werkten ze aan het WRR rapport Hoger Onderwijs in fasen. Adriaansens ging het daarna uitvoeren in het University College in Utrecht, Rabbinge via LNV in Wageningen UR als decaan.
Oud LNV minister Jozias van Aartsen raadpleegde de WRR en dus Rabbinge voor zijn Dynamiek en Vernieuwing, zo legt hij in zijn interview uit. Ook hij maakt zich zorgen over inhoudelijke kennis op ministeries. Maar voor LNV maakt hij een uitzondering: "Op het Ministerie van LNV hadden we natuurlijk Wageningen. Dat is een succesvolle en mooie universiteit met een grote waarde voor Nederland. De situatie op LNV is in die zin natuurlijk uniek. Het is een departement met een eigen wetenschappelijke achtergrond. Ik hoop dat die er altijd blijft".
Mooi boek dus, met die inkijkjes in de recente geschiedenis van de Haagse keuken.
Paul den Hoed en Anne-Greet Keizer (red.) Op steenworp afstand, Amsterdam University Press, 2007
Het boek gaat over de brug tussen wetenschap en politiek. Het bevat een geschiedenis van de adviesraden voor de rijksoverheid, ooit het alleenrecht van de Raad van State. En het bevat een vergelijking met enkele andere Europese adviesorganen voor Future Studies / Strategic Planning. Met een aardige typologie van typen think tanks.
"You must think the unthinkable, but always wear a dark suit when presenting the results" is een van de leuke motto's in het boek.
Wim van der Donk en Anton Hemerijck schreven een mooi deel met de titel "Leren voor beleid: over regeren en vooruitdenken". Het alleraardigst vond ik de zeer openhartige interviews met een aantal WRR - VIPs, waarin je ook een indruk krijgt hoe het echt verliep tussen de ministerraad en de WRR. Zoals in het interview met Arie van der Zwan (die in zijn jonge Scheveningse jaren nog een blauwe maandag op het LEI werkte) die beroemd is geworden met het rapport over Plaats en Toekomst van de Nederlandse Industrie. Maar ook Ad Geelhoed, Ruud Lubbers, Hans Adriaansens (nu de Roosevelt Academy in Middelburg) en Dik Wolfson zijn enkele van de bekende namen die hun licht laten schijnen over nut en noodzaak van de WRR. Met hier en daar in de interviews zorgen om de kwaliteit van de ambtenarij.
Uit de landbouwhoek is er Rudy Rabbinge, die naam maakte met Grond voor Keuzen (dat liet zien dat er in de EU meer dan genoeg grond is voor voedselproductie). Hij legt uit dat het niet zijn meest vernieuwende rapport was (methodisch gezien), dat was Duurzame risico's.
Gerrit Zalm geeft in zijn interview sterk af op de toekomstverkenningen uit de begintijd van de WRR, hij meldt dat hij zich er vreselijk aan gestoord heeft. Methodologisch rammelden ze volgens Zalm omdat ze op geen enkele manier rekening hielden met het prijsmechanisme. "een typisch ingenieursmodel dat ook gebruikt was door de Club van Rome om aan te tonen dat we in 2000 geen energie meer zouden hebben of alle grondstoffen op zouden zijn". [volgens mij was dat 2050, maar dat terzijde -kjp]. Die kritiek gold ook het latere Grond voor Keuzen.
Zalm prijst Rabbinge als briljante geleerde in een strijd tegen biobrandstoffen, maar was het "grondig oneens" met Grond voor Keuzen. Voor de rest van Zalm's frustraties in deze leze men het boek (p. 478). Het doet me denken aan de discussies die we er zelf indertijd over voerden en die mijns inziens in ieder geval bijdroegen tot veel meer multidisciplinair werken en denken. Overigens kwamen uit economische beschouwingen niet heel andere conclusies op EU niveau.
Het interview met Rabbinge geeft ook nog een mooi inkijkje in de vorming van Wageningen UR. Hij legt uit hoe hij bij minister van Aartsen enige tijd als Raadsadviseur diende. In de tijd dat Bram Peper werd gevraagd om over Wageningen na te denken. Peper had daar maar beperkt verstand en dus had Rabbinge in belangrijke mate de hand in dat advies. En in de reactie van zijn minister. De interviewers constateren dat in zijn WRR periode Rabbinge een tijd de kamer deelde met Adriaansens, en samen werkten ze aan het WRR rapport Hoger Onderwijs in fasen. Adriaansens ging het daarna uitvoeren in het University College in Utrecht, Rabbinge via LNV in Wageningen UR als decaan.
Oud LNV minister Jozias van Aartsen raadpleegde de WRR en dus Rabbinge voor zijn Dynamiek en Vernieuwing, zo legt hij in zijn interview uit. Ook hij maakt zich zorgen over inhoudelijke kennis op ministeries. Maar voor LNV maakt hij een uitzondering: "Op het Ministerie van LNV hadden we natuurlijk Wageningen. Dat is een succesvolle en mooie universiteit met een grote waarde voor Nederland. De situatie op LNV is in die zin natuurlijk uniek. Het is een departement met een eigen wetenschappelijke achtergrond. Ik hoop dat die er altijd blijft".
Mooi boek dus, met die inkijkjes in de recente geschiedenis van de Haagse keuken.
Paul den Hoed en Anne-Greet Keizer (red.) Op steenworp afstand, Amsterdam University Press, 2007
maandag 22 maart 2010
De economie van huisdieren
Dierenliefde is big business. Daarmee doel ik niet op welzijnsmaatregelen in de veehouderij, maar op het houden van huisdieren. We hebben er in Nederland 30 miljoen (bijna 2 per persoon dus), en daar geven we 1,1 miljard euro aan uit.
De Nederlandse Bank vindt begrijpelijkerwijs dat het meer aan public relations moet doen en geeft nu een magazine uit dat in zijn eerste nummer van dit jaar een dossier over huisdieren publiceert.
Met de individualistischer maatschappij is de rol als gezelschapsdier steeds belangrijker geworden. Waarbij we dierwelzijn gemakshalve maar meteen vertalen in het zien van de dieren als kleine mensjes. We kleden ze aan en ze krijgen specifieke taartjes. We behandelen ze tegen kanker, laten dure operaties uitvoeren daar waar een beest vroeger werd afgemaakt en daar kun je je natuurlijk ook tegen verzekeren. Dat laatste doen we in Nederland nog maar voor 4% van de huisdieren, in Zweden al voor 70%. En omdat het dier ook van groot belang is voor mensen met een erg laag inkomen, is er inmiddels een voedselbank voor dieren en in Rijnmond een medische post die als een soort rechtshulp voor verlaagd tarief werkt.
In de bovenkant van de markt verwacht men daarentegen veel van het WK: het zal de verkoop van oranjehondenshirts, hondenbier en hondenchips sterk bevorderen. Dat alles brengt toch weer verfrissend nieuwe aspecten aan voor discussies over verduurzaming van ons consumptiepatroon. Het volgende artikel zou ook nog eens de milieukant van dit gedrag en deze sector kunnen onderzoeken.
Ellen Tolsma: Dure Dieren in: DNB Magazine nr. 1, 2010.
Foto: Kunstwerk van Matthias Grunveld
De Nederlandse Bank vindt begrijpelijkerwijs dat het meer aan public relations moet doen en geeft nu een magazine uit dat in zijn eerste nummer van dit jaar een dossier over huisdieren publiceert.
Met de individualistischer maatschappij is de rol als gezelschapsdier steeds belangrijker geworden. Waarbij we dierwelzijn gemakshalve maar meteen vertalen in het zien van de dieren als kleine mensjes. We kleden ze aan en ze krijgen specifieke taartjes. We behandelen ze tegen kanker, laten dure operaties uitvoeren daar waar een beest vroeger werd afgemaakt en daar kun je je natuurlijk ook tegen verzekeren. Dat laatste doen we in Nederland nog maar voor 4% van de huisdieren, in Zweden al voor 70%. En omdat het dier ook van groot belang is voor mensen met een erg laag inkomen, is er inmiddels een voedselbank voor dieren en in Rijnmond een medische post die als een soort rechtshulp voor verlaagd tarief werkt.
In de bovenkant van de markt verwacht men daarentegen veel van het WK: het zal de verkoop van oranjehondenshirts, hondenbier en hondenchips sterk bevorderen. Dat alles brengt toch weer verfrissend nieuwe aspecten aan voor discussies over verduurzaming van ons consumptiepatroon. Het volgende artikel zou ook nog eens de milieukant van dit gedrag en deze sector kunnen onderzoeken.
Ellen Tolsma: Dure Dieren in: DNB Magazine nr. 1, 2010.
Foto: Kunstwerk van Matthias Grunveld
zondag 21 maart 2010
Economie van biodiversiteit
Er gaat veel biodiversiteit verloren: wereldwijd neemt het areaal natuur af, de zee wordt leeggevist en landbouw is bijna per definitie een activiteit waarin je per perceel het liefst een type plant ziet, de rest heet onkruid.
Laatste jaren komt er een school op gang die probeert de waarde van de biodiversiteit in euros of dollars uit te rekenen, met het idee dat als er aan kapitaal een prijskaartje hangt, het minder snel vernield wordt. Of in ieder geval dat je beter kunt afwegen.
Voor wie wat literatuur op dat vlak zoekt:
Planbureau voor de leefomgeving: Wat de natuur de mens biedt - ecosysteemdiensten in Nederland
European Communities, 2008: The economics of ecosystems and biodiversity
TEEB for policy makers - summary: responding to the value of nature is te downloaden van de site http://www.teebweb.org/
Laatste jaren komt er een school op gang die probeert de waarde van de biodiversiteit in euros of dollars uit te rekenen, met het idee dat als er aan kapitaal een prijskaartje hangt, het minder snel vernield wordt. Of in ieder geval dat je beter kunt afwegen.
Voor wie wat literatuur op dat vlak zoekt:
Planbureau voor de leefomgeving: Wat de natuur de mens biedt - ecosysteemdiensten in Nederland
European Communities, 2008: The economics of ecosystems and biodiversity
TEEB for policy makers - summary: responding to the value of nature is te downloaden van de site http://www.teebweb.org/
zaterdag 20 maart 2010
lijstje: zelfregulering van voedselveiligheid
Raar eigenlijk dat voedingsmiddelenbedrijven die naar maximale winst streven, hun eigen winstmogelijkheden beperken door zelf private standaarden voor voedselveiligheid in te voeren.
In de literatuur zijn daar allerlei argumenten voor bedacht:
In de literatuur zijn daar allerlei argumenten voor bedacht:
- het kan consumenten aantrekken die bereid zijn extra te betalen voor zo'n label
- het voorkomt wellicht toekomstige aansprakelijkheid
- je blijft de overheid een stap voor en voorkomt dat die gaat reguleren
- en een variant op de laatste: je kunt door de eerste te zijn, vastleggen wat voor type van standaard er in de markt komt. Bv. wel of niet stoplichten op de verpakking, of positieve in plaats van negatieve waarschuwingen.
vrijdag 19 maart 2010
Economische planten
Het ziet er uit als een boek om te watertanden: de onlangs verschenen Digitale Atlas voor Economische Planten.
Mijn aandacht werd natuurlijk getrokken door de vraag wat economische planten zijn. De auteurs hebben daarvan een beperkte opvatting: er worden "plantendelen gepresenteerd die een economische waarde hebben, bijvoorbeeld als voedsel, specerij, genotsmiddel, medicijn, gifstof, offergave, kleurstof, looistof, bouwstof of bodembedekker".
De nieuwste opvatting is immers dat je ook een prijskaartje moet hangen aan biodiversiteit omdat die een optie-waarde (we gaan er misschien voor medicijnen of bioenergie nog eens gebruik van maken) of een publieke waarde heeft (de wereld kan prima zonder ijsbeer, maar toch willen we dat niet, en iets dergelijks geldt voor planten in de oerwouden van de Congo).
De digitale atlas beperkt zich dus tot planten die als privaat goed verhandeld worden. Verstandig want dit levert al een aantal van 3953 stuks op.
Nu nog het aankoopbedrag bij elkaar sparen.
Mijn aandacht werd natuurlijk getrokken door de vraag wat economische planten zijn. De auteurs hebben daarvan een beperkte opvatting: er worden "plantendelen gepresenteerd die een economische waarde hebben, bijvoorbeeld als voedsel, specerij, genotsmiddel, medicijn, gifstof, offergave, kleurstof, looistof, bouwstof of bodembedekker".
De nieuwste opvatting is immers dat je ook een prijskaartje moet hangen aan biodiversiteit omdat die een optie-waarde (we gaan er misschien voor medicijnen of bioenergie nog eens gebruik van maken) of een publieke waarde heeft (de wereld kan prima zonder ijsbeer, maar toch willen we dat niet, en iets dergelijks geldt voor planten in de oerwouden van de Congo).
De digitale atlas beperkt zich dus tot planten die als privaat goed verhandeld worden. Verstandig want dit levert al een aantal van 3953 stuks op.
Nu nog het aankoopbedrag bij elkaar sparen.
donderdag 18 maart 2010
Captain Nemo en de CAP
We lieten ons vandaag informeren over allerlei onderzoek rond het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en discussieerden hoe het verder zou moeten. De locatie was het fraai vorm gegeven wetenschapsmuseum NEMO in Amsterdam.
Op de terugweg vroeg ik me af wat voor signaal mijn LNV collega's met deze keuze hebben willen afgeven. Dat het om wetenschap ging? Of dat het GLB in verbouwing is, gezien de enorme bouwput van metro en nieuwe gebouwen waar je je vanuit het CS langs moet worstelen wil je NEMO bereieken? Of dat het geld voor het GLB uit de stad komt en dat de stad bepaalt?
Enfin, het was een genoegen weer eens even in de hoofdstad te zijn, tenslotte heb ik er ooit gewoond. En het deel van de dag dat ik bij kon wonen was interessant. Ik hield er het beeld aan over dat er veel gerekend is aan waar de huidige subsidies vallen, en hoe ze veschuiven als je andere uitgangspunten kiest. Maar daarmee wordt het al snel een zero-sum verschuif spelletje, of zelfs negative-sum als de ministers van financien het budget nog beperken of de landbouwministers wat meer naar het oosten van Europa schuiven. Het beeld waar de effecten van de kortingen op subsidies vallen is bovendien ook niet helemaal juist, want zoals de debatvoorzitter nog eens stelde: een deel van het geld wordt in zo'n geval niet van boeren afgenomen, maar van grondbezitters of vleeskalverslachterijen of de Italiaanse kalfvlees-eters of de Poolse kalverleveranciers.
Misschien moet je naast het woord subsidie, ook het woord investering introduceren, zo stelde ik: kun je van het geld dat in een gebied nu naar boeren en grondbezitters gaat, ook productieve investeringen in duurzame energie of de biobased economie of verbetering van de toeristische infrastructuur doen? En kunnen economen dan uitrekenen of dat meer arbeidsplaatsen en inkomen oplevert?
Mijn overtuiging blijft dat als we aan de directe betalingen geen goede doelen weten te koppelen, ze ooit verdwijnen, al was het maar via leeftijdsbegrenzing en inflatie. Dan ondergaan ze hetzelfde lot als Jules Verne's kapitein Nemo, de antiheld die met de onderzeeer Nautilus 20.000 mijlen onderzee aflegde, en in zijn tweede boek Het mysterieuze eiland aan een geheimzinnige ziekte overleed. De betalingen krijgen dan de Latijnse betekenis van het woord Nemo: Niemand.
Boeren voelen vermoedelijk meer voor de Griekse betekenis van het woord: "Ik geef wat verschuldigd is". Nu nog even bepalen voor welke diensten we dan moeten betalen.
Al met al een betekenisvolle locatie, dat NEMO.
Op de terugweg vroeg ik me af wat voor signaal mijn LNV collega's met deze keuze hebben willen afgeven. Dat het om wetenschap ging? Of dat het GLB in verbouwing is, gezien de enorme bouwput van metro en nieuwe gebouwen waar je je vanuit het CS langs moet worstelen wil je NEMO bereieken? Of dat het geld voor het GLB uit de stad komt en dat de stad bepaalt?
Enfin, het was een genoegen weer eens even in de hoofdstad te zijn, tenslotte heb ik er ooit gewoond. En het deel van de dag dat ik bij kon wonen was interessant. Ik hield er het beeld aan over dat er veel gerekend is aan waar de huidige subsidies vallen, en hoe ze veschuiven als je andere uitgangspunten kiest. Maar daarmee wordt het al snel een zero-sum verschuif spelletje, of zelfs negative-sum als de ministers van financien het budget nog beperken of de landbouwministers wat meer naar het oosten van Europa schuiven. Het beeld waar de effecten van de kortingen op subsidies vallen is bovendien ook niet helemaal juist, want zoals de debatvoorzitter nog eens stelde: een deel van het geld wordt in zo'n geval niet van boeren afgenomen, maar van grondbezitters of vleeskalverslachterijen of de Italiaanse kalfvlees-eters of de Poolse kalverleveranciers.
Misschien moet je naast het woord subsidie, ook het woord investering introduceren, zo stelde ik: kun je van het geld dat in een gebied nu naar boeren en grondbezitters gaat, ook productieve investeringen in duurzame energie of de biobased economie of verbetering van de toeristische infrastructuur doen? En kunnen economen dan uitrekenen of dat meer arbeidsplaatsen en inkomen oplevert?
Mijn overtuiging blijft dat als we aan de directe betalingen geen goede doelen weten te koppelen, ze ooit verdwijnen, al was het maar via leeftijdsbegrenzing en inflatie. Dan ondergaan ze hetzelfde lot als Jules Verne's kapitein Nemo, de antiheld die met de onderzeeer Nautilus 20.000 mijlen onderzee aflegde, en in zijn tweede boek Het mysterieuze eiland aan een geheimzinnige ziekte overleed. De betalingen krijgen dan de Latijnse betekenis van het woord Nemo: Niemand.
Boeren voelen vermoedelijk meer voor de Griekse betekenis van het woord: "Ik geef wat verschuldigd is". Nu nog even bepalen voor welke diensten we dan moeten betalen.
Al met al een betekenisvolle locatie, dat NEMO.
woensdag 17 maart 2010
Economics!! uitgelegd
Voor wie nog op zoek is naar een korte samenvatting van een handboek economie, hierbij een acronym dat Greg Mankiw op zijn blog publiceerde, aangeleverd door ene Gordon Boronow. Het Wilhelmus van het vak gaat als volgt:
Ten Key Principles in Economics
Everything has a cost. There is no free lunch. There is always a trade-off.
Cost is what you give up to get something. In particular, opportunity cost is cost of the tradeoff.
One More. Rational people make decisions on the basis of the cost of one more unit (of consumption, of investment, of labor hour, etc.).
iNcentives work. People respond to incentives.
Open for trade. Trade can make all parties better off.
Markets Rock! Usually, markets are the best way to allocate scarce resources between producers and consumers.
Intervention in free markets is sometimes needed. (But watch out for the law of unintended effects!)
Concentrate on productivity. A country’s standard of living depends on how productive its economy is.
Sloshing in money leads to higher prices. Inflation is caused by excessive money supply.
!! Caution: In the short run, falling prices may lead to unemployment, and rising employment may lead to inflation.
Wie dat lijstje uit het hoofd leert komt als minister van Financien al een heel eind.
Ten Key Principles in Economics
Everything has a cost. There is no free lunch. There is always a trade-off.
Cost is what you give up to get something. In particular, opportunity cost is cost of the tradeoff.
One More. Rational people make decisions on the basis of the cost of one more unit (of consumption, of investment, of labor hour, etc.).
iNcentives work. People respond to incentives.
Open for trade. Trade can make all parties better off.
Markets Rock! Usually, markets are the best way to allocate scarce resources between producers and consumers.
Intervention in free markets is sometimes needed. (But watch out for the law of unintended effects!)
Concentrate on productivity. A country’s standard of living depends on how productive its economy is.
Sloshing in money leads to higher prices. Inflation is caused by excessive money supply.
!! Caution: In the short run, falling prices may lead to unemployment, and rising employment may lead to inflation.
Wie dat lijstje uit het hoofd leert komt als minister van Financien al een heel eind.
dinsdag 16 maart 2010
small is great?
Toen ik gisteravond half acht als spreker het zaaltje van de Stichting RUW in Wageningen binnenliep, was het nog heel erg rustig. Maar binnen een kwartier na aanvangstijd hadden toch zo'n 25 studenten de regen getrotseerd om mee te discussieren over bedrijfsgrootte in de Nederlandse landbouw: groot versus klein, waar gaat het heen, moeten we iets bevorderen of afremmen? En dat in het Engels want er waren ook Russische, Turkse en Poolse studenten.
Zelf hield ik een causerie van twintig minuten met als boodschap: groot en klein hebben we altijd gehad, maar gemiddeld wordt het steeds groter. Waardoor inkomens kunnen stijgen.
Na mij presenteerden drie boeren op voortreffelijke wijze in goed Engels hun bedrijven, enkele buitenlandse studenten vertelden me dat dit toch een groot verschil met thuis was. Eerst de zoon van een eigenaar van een groot melkveebedrijf die zijn stages in nog grotere melkveebedrijven elders in de wereld had doorgebracht. Daarna een m.i. wat meer dan middelgroot biologisch bedrijf met multifunctionele activiteiten, in betrekkelijk korte tijd van de grond af opgebouwd. Met mooie high tech ICT in tramlijn besturing. En een kleiner geitenbedrijf uit Twente dat blijkbaar elke zaterdag goede zaken doet op de Amsterdamse Noordermarkt met 24 soorten kaasjes. En aan kopers weet uit te leggen dat wie duurzaam geitenkaas wil eten, ook het vlees van de geiten en vooral bokjes moet eten.
Het debat was interessant maar forse ideologische verschillen wilden niet aan het licht komen. In dit circuit was Schumacher (niet die van de F1 maar van Small is beautiful) nog niet teruggekeerd. Iemand vond dat de concurrentiekracht met de rest van de wereld geen issue hoefde te zijn, we zijn zelfvoorzienend. Maar dat zet natuurlijk de ontwikkeling niet stil want boeren zijn veel meer elkaars concurrent op de locale grondmarkt dan in het schap. En iemand was tegen liberalisering omdat in de bijbehorende herstructurering veel boeren met lage inkomens te maken hebben en dat leidt tot incidentele misstanden rond dierwelzijn, zo werd gesteld.
Daar werd tegen ingebracht dat het niet gaat om de grootte van bedrijven of locaties maar het aantal dieren per persoon. En dat is op de grote bedrijven in bv. Duitsland of Rusland of de VS met goedkope arbeid vaak lager dan op de Nederlandse gezinsbedrijven met 80 of 100 koeien, zo stelde een ervaringsdeskundige.
En de melkveehouder in het panel vertelde dat er in Oost-Duitsland boeren zijn met twee grote melkveebedrijven bij elkaar van ieder 800 koeien en meer, waarbij de afkalving op 1 van de twee gebeurt. Dat maakt het mogelijk de afkalfstal 24 uur per dag te bemensen, in Nederland komt er 's nachts toch al snel iemand 6 a 7 uur niet in de stal. Met andere woorden dierwelzijn is gebaat bij schaalgrootte. Een verfrissende praktijkervaring.
We sloten af met de opmerking dat je in ieder geval niet de schaalgrootte moet reguleren, dan haal je de innovatie er uit en neem je aan dat parlementsleden en ambtenaren de optimale bedrijfsvoering kunnen bedenken. Je moet daarentegen de negatieve externe effecten opsporen, en die reguleren.
Zelf hield ik een causerie van twintig minuten met als boodschap: groot en klein hebben we altijd gehad, maar gemiddeld wordt het steeds groter. Waardoor inkomens kunnen stijgen.
Na mij presenteerden drie boeren op voortreffelijke wijze in goed Engels hun bedrijven, enkele buitenlandse studenten vertelden me dat dit toch een groot verschil met thuis was. Eerst de zoon van een eigenaar van een groot melkveebedrijf die zijn stages in nog grotere melkveebedrijven elders in de wereld had doorgebracht. Daarna een m.i. wat meer dan middelgroot biologisch bedrijf met multifunctionele activiteiten, in betrekkelijk korte tijd van de grond af opgebouwd. Met mooie high tech ICT in tramlijn besturing. En een kleiner geitenbedrijf uit Twente dat blijkbaar elke zaterdag goede zaken doet op de Amsterdamse Noordermarkt met 24 soorten kaasjes. En aan kopers weet uit te leggen dat wie duurzaam geitenkaas wil eten, ook het vlees van de geiten en vooral bokjes moet eten.
Het debat was interessant maar forse ideologische verschillen wilden niet aan het licht komen. In dit circuit was Schumacher (niet die van de F1 maar van Small is beautiful) nog niet teruggekeerd. Iemand vond dat de concurrentiekracht met de rest van de wereld geen issue hoefde te zijn, we zijn zelfvoorzienend. Maar dat zet natuurlijk de ontwikkeling niet stil want boeren zijn veel meer elkaars concurrent op de locale grondmarkt dan in het schap. En iemand was tegen liberalisering omdat in de bijbehorende herstructurering veel boeren met lage inkomens te maken hebben en dat leidt tot incidentele misstanden rond dierwelzijn, zo werd gesteld.
Daar werd tegen ingebracht dat het niet gaat om de grootte van bedrijven of locaties maar het aantal dieren per persoon. En dat is op de grote bedrijven in bv. Duitsland of Rusland of de VS met goedkope arbeid vaak lager dan op de Nederlandse gezinsbedrijven met 80 of 100 koeien, zo stelde een ervaringsdeskundige.
En de melkveehouder in het panel vertelde dat er in Oost-Duitsland boeren zijn met twee grote melkveebedrijven bij elkaar van ieder 800 koeien en meer, waarbij de afkalving op 1 van de twee gebeurt. Dat maakt het mogelijk de afkalfstal 24 uur per dag te bemensen, in Nederland komt er 's nachts toch al snel iemand 6 a 7 uur niet in de stal. Met andere woorden dierwelzijn is gebaat bij schaalgrootte. Een verfrissende praktijkervaring.
We sloten af met de opmerking dat je in ieder geval niet de schaalgrootte moet reguleren, dan haal je de innovatie er uit en neem je aan dat parlementsleden en ambtenaren de optimale bedrijfsvoering kunnen bedenken. Je moet daarentegen de negatieve externe effecten opsporen, en die reguleren.
maandag 15 maart 2010
Arbeiderskampen
Werkkampen hebben in de regel geen beste naam en worden met ongure regimes of opvoedingsgestichten geassocieerd. Zo niet de werkkampen die de ontginning en het in cultuur brengen van de Flevopolders faciliteerden. Die waren een bron van trots.
Inmiddels is Oostelijk Flevoland oud genoeg om tot geschiedschrijving over te gaan. Een stichting die dat tot taak heeft maakte een leuk boekje met verhalen van de eerste kampbewoners in Ketelhaven, Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen. Bekende plekken, bekende namen, consistente verhalen. Hard werken en verder was geluk heel gewoon.
De kampen speelden een grote rol in het scheppen van de sociale structuur voor de te stichten dorpen. Leuk boekje dat ik iedereen met interesse voor dit gebied kan aanraden. Alleen al de foto's zijn uniek.
Voor Biddinghuizen is ook nog gedocumenteerd wat er later met het barakkenkamp gebeurde. Voor Dronten (gemeentehuis en veel jeugdvereningen weet ik uit eigen ervaring) moet dat ook nog maar eens worden vastgelegd.
Ik kan het niet nalaten zout te leggen op twee foutjes van de eindredactie, die vermoedelijk bij dit soort orale geschiedenis bijna niet te vermijden zijn. Zwartmaaien zal geen reden geweest zijn tot bonussen van de werkgever Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. De vakterm is zwadmaaien (het gewas wordt in een strook, zwad, neergelegd om te drogen). En een polderkenner weet dat de Alikruikweg eerst nog een tijdje de Latijnse naam Hydrobiaweg had. De weg heet dus naar een wadslakje, niet naar ene Alie Kruik.
Al met al: goed werk van deze stichting, zorg dat je het te pakken krijgt.
Stiching geschiedschrijving in de gemeente Dronten: Kampen voor een nieuw bestaan. Ongedateerd (zeer vermoedelijk 2009)
Inmiddels is Oostelijk Flevoland oud genoeg om tot geschiedschrijving over te gaan. Een stichting die dat tot taak heeft maakte een leuk boekje met verhalen van de eerste kampbewoners in Ketelhaven, Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen. Bekende plekken, bekende namen, consistente verhalen. Hard werken en verder was geluk heel gewoon.
De kampen speelden een grote rol in het scheppen van de sociale structuur voor de te stichten dorpen. Leuk boekje dat ik iedereen met interesse voor dit gebied kan aanraden. Alleen al de foto's zijn uniek.
Voor Biddinghuizen is ook nog gedocumenteerd wat er later met het barakkenkamp gebeurde. Voor Dronten (gemeentehuis en veel jeugdvereningen weet ik uit eigen ervaring) moet dat ook nog maar eens worden vastgelegd.
Ik kan het niet nalaten zout te leggen op twee foutjes van de eindredactie, die vermoedelijk bij dit soort orale geschiedenis bijna niet te vermijden zijn. Zwartmaaien zal geen reden geweest zijn tot bonussen van de werkgever Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. De vakterm is zwadmaaien (het gewas wordt in een strook, zwad, neergelegd om te drogen). En een polderkenner weet dat de Alikruikweg eerst nog een tijdje de Latijnse naam Hydrobiaweg had. De weg heet dus naar een wadslakje, niet naar ene Alie Kruik.
Al met al: goed werk van deze stichting, zorg dat je het te pakken krijgt.
Stiching geschiedschrijving in de gemeente Dronten: Kampen voor een nieuw bestaan. Ongedateerd (zeer vermoedelijk 2009)
zondag 14 maart 2010
40 uur in Slovenie
Net terug uit Slovenie, omgeving Bled. We vergaderden gisteren met het bestuur van de Europese Associatie van Agrarische Economen, in stijl bij een veehouder in de buurt van Bled (niet al te ver van de luchthaven van Lubiljana), die een 'agri-turismo' heeft neergezet. Die zijn er veel in de streek en ik begreep dat de concurrentie wordt uitgevochten via de keuken: de bed & breakfast (in ons geval met warme lunch) met de beste gerechten wint de meeste klanten.
We wandelden door de sneeuw maar in de voorjaarszon naar Bled en dineerden er met landbouweconomen van de faculteit in het kasteel, hoog boven het beroemde meertje met eiland en kerk. Onvergetelijk uitzicht. Mooie plek om zaken te doen rond ons congres in 2011 (in Zurich), de samenwerking met de Amerikaanse resp. Engelse vakbroeders en nog wat zaken zoals de competitie voor de beste papers in het vakgebied in 2008 en 2009. Leden kunnen nomineren.
We wandelden door de sneeuw maar in de voorjaarszon naar Bled en dineerden er met landbouweconomen van de faculteit in het kasteel, hoog boven het beroemde meertje met eiland en kerk. Onvergetelijk uitzicht. Mooie plek om zaken te doen rond ons congres in 2011 (in Zurich), de samenwerking met de Amerikaanse resp. Engelse vakbroeders en nog wat zaken zoals de competitie voor de beste papers in het vakgebied in 2008 en 2009. Leden kunnen nomineren.
zaterdag 13 maart 2010
marktaandelen en fusie
Marktaandelen zijn belangrijk. Ook bij fusies, voor de autoriteiten als de NMA om te beoordelen of fusies mogen doorgaan. Het is dan dus erg van belang om een goede definitie van de relevante markt te hebben: is dat trostomaten, of kastomaten, of tomaten in zijn algemeenheid, of zelfs: groente en fruit. Deze aanpak leidt tot focus op structuur van de markt.
Maar het gaat er eigenlijk om in hoeverre een fusie leidt tot een opwaartse prijsdruk omdat concurrentie en toetreding tot de markt vermindert. Je zou dus moeten bekijken welk percentage van de consumenten switcht tussen twee ondernemingen als een van het een prijsdaling doorvoert (de diversion ration). Als je die verhouding vermenigvuldigt met de winstmarge van het bedrijf dat klanten verliest, weet je hoeveel winst er wordt behaald voor consumenten bij de prijsverlaging. En dat is dus een bedrag dat je niet meer kunt realiseren als de fusie tussen de twee door gaat. Dat kun je dan afwegen tegen de efficiencyvoordelen die de gefuseerde twee bedrijven halen.
Deze UPP (upward pricing pressure) aanpak heeft ook nadelen: lastig te meten, er zijn ook effecten of derde partijen (andere bedrijven) etc. Maar de Britten gebruiken het al en de Amerikanen overwegen het.
The Economist 27.2.2010 Economic Focus
Maar het gaat er eigenlijk om in hoeverre een fusie leidt tot een opwaartse prijsdruk omdat concurrentie en toetreding tot de markt vermindert. Je zou dus moeten bekijken welk percentage van de consumenten switcht tussen twee ondernemingen als een van het een prijsdaling doorvoert (de diversion ration). Als je die verhouding vermenigvuldigt met de winstmarge van het bedrijf dat klanten verliest, weet je hoeveel winst er wordt behaald voor consumenten bij de prijsverlaging. En dat is dus een bedrag dat je niet meer kunt realiseren als de fusie tussen de twee door gaat. Dat kun je dan afwegen tegen de efficiencyvoordelen die de gefuseerde twee bedrijven halen.
Deze UPP (upward pricing pressure) aanpak heeft ook nadelen: lastig te meten, er zijn ook effecten of derde partijen (andere bedrijven) etc. Maar de Britten gebruiken het al en de Amerikanen overwegen het.
The Economist 27.2.2010 Economic Focus
vrijdag 12 maart 2010
aandelen demografie
Met de Amerikaanse aandelenmarkt wordt het voorlopig niets. Als je althans een theorie van Tim Bond (Barclays Capital) volgt. Hij wees er op dat stijging van de amerikaanse beurs over een langere periode samenhangt met het percentage 35-54-jarigen, dat zijn de spaarders. En het duurt weer tot het midden van deze decade voor dat cohort weer op sterkte is.
The Economist: Buttonwood, 27.2.2007
The Economist: Buttonwood, 27.2.2007
Data overal
The Economist had 27 februari ook mooi survey over Data: als er iets de afgelopen jaren goedkoop is geworden, is het data. Met fraaie voorbeelden van bedrijven die daar heel goed gebruik van maken.
donderdag 11 maart 2010
A farm is not just a clever crop.
The Economist van 27 februari besteedde weer eens aandacht aan genetische modificatie. Het blad wijst er op dat vooralsnog er weinig grond is voor de veiligheidszorgen en dat de techniek ook precieser en beter te monitoren wordt.
De zorg dat GM vooral een methode is om grote bedrijven te laten verrijken ten koste van kleine boertjes snijdt volgens het blad ook al niet veel hout. Naast Monsanto zijn er ook heel andere spelers, waaronder de Chinese, Indiase en Braziliaanse overheid via zijn onderzoeksinstituten. En de Bill en Melinda Gates Foundation.
Het blad ziet wel een ander gevaar, dat nog niet eerder zo duidelijk is benoemd: vanwege het succes en het enthousiasme dat technologie-fans er voor hebben en omdat het op patenten is gebaseerd, trekt het meer geld en knappe koppen aan dan ander onderzoek dat minstens zo nuttig lijkt te zijn, zoals bodemkunde en weersvoorspellingen maar ook biodiversiteitskennis. Een crowding out risico dus: a farm is not just a clever crop: it is an ecosystem managed with intelligence.
The Economist: Attack of the really quite likeable tomatoes. 27.2.2010. Op de foto orginele non-GM cranberries
De zorg dat GM vooral een methode is om grote bedrijven te laten verrijken ten koste van kleine boertjes snijdt volgens het blad ook al niet veel hout. Naast Monsanto zijn er ook heel andere spelers, waaronder de Chinese, Indiase en Braziliaanse overheid via zijn onderzoeksinstituten. En de Bill en Melinda Gates Foundation.
Het blad ziet wel een ander gevaar, dat nog niet eerder zo duidelijk is benoemd: vanwege het succes en het enthousiasme dat technologie-fans er voor hebben en omdat het op patenten is gebaseerd, trekt het meer geld en knappe koppen aan dan ander onderzoek dat minstens zo nuttig lijkt te zijn, zoals bodemkunde en weersvoorspellingen maar ook biodiversiteitskennis. Een crowding out risico dus: a farm is not just a clever crop: it is an ecosystem managed with intelligence.
The Economist: Attack of the really quite likeable tomatoes. 27.2.2010. Op de foto orginele non-GM cranberries
woensdag 10 maart 2010
Even naar Parijs
Net terug uit Parijs: dat is nu nog maar tweeeneenhalf uur van Rotterdam. Van Rotterdam vertrokken om 09.00 uur met de Thalys, lunchen met het Inra om over Joint Programming Klimaatonderzoek te praten en dan om de hoek naar het Franse Ministerie om een vergadering van een EU werkgroep rond kennis- en innovatiesystemen voor te bereiden. Om half 7 weer terug, eten wordt aan boord geserveerd met de krant en om 21.00 weer in Rotterdam. Soms werkt er wel eens wat op het spoor ;-)
Milieu-geografie
Tot slot van de reeks blogs gebaseerd op het Oxford Handbook of Economic Geography aandacht voor milieu-economie. Hoort wat mij betreft eigenlijk niet eens thuis bij de economische aardrijkskunde, maar omdat het een paar aardige OECD lijstjes bevat die sommigen misschien relevant vinden in de vleesdiscussie, hier toch even aandacht voor een paper van R. Kerry Turner.
Hij stelt vast dat in de echte wereld externalities vaak opduiken buiten de sfeer van de gedefinieerde eigendomsrechten en vaak niet herkend worden lang nadat de milieuvervuiling heeft plaats gevonden. Zodat de rechten van slachtoffers en plichten van daders pas na het verdrinken van het kalf moeten worden vastgesteld. Dat maakt het er niet makkelijker op.
Het eerste OECD lijstje dat Turner geeft is de 1997 opsomming naar categorien en subcategorien van milieu-instrumenten:
Hij stelt vast dat in de echte wereld externalities vaak opduiken buiten de sfeer van de gedefinieerde eigendomsrechten en vaak niet herkend worden lang nadat de milieuvervuiling heeft plaats gevonden. Zodat de rechten van slachtoffers en plichten van daders pas na het verdrinken van het kalf moeten worden vastgesteld. Dat maakt het er niet makkelijker op.
Het eerste OECD lijstje dat Turner geeft is de 1997 opsomming naar categorien en subcategorien van milieu-instrumenten:
- command and control instruments
- economic incentive instruments (belastingen, subsidies, boetes, markt-creatie zoals bij cap-and-trade)
- other instruments (zoals informatiesystemen)
- economic efficiency principle (hoe minder de allocatie van goed geinformeerde partijen beinvloed wordt hoe beter, moet prikkels geven om oplossingen met laagste kosten te vinden)
- environmental effectiveness principle (moet tot effectieve vermindering van extern effect leiden door aan te sluiten op vervuiling / gebruik van de natuurlijke hulpbron)
- fairness principle (moet niet disproportioneel op lage inkomens neerslaan)
- administration cost-effectiveness principle (geen al te hoge administratieve lasten)
- institutional concordance principle (moet in wetgevend kader passen)
- revenue raising principe (moet de gewenste inkomsten opleveren)
dinsdag 9 maart 2010
Gender
Voor wie nog een citaat zoekt om weer eens wat bij de koffie-automaat te bekvechten tussen mannelijke economen en vrouwelijke sociologen, hier is er een van Linda McDowell uit haar paper "Economics of Gender":
"The economic end of the social sciences conventionally is characterized as rational, hard, scientific, and factual and, in its adherence to quatitative modelling and mathematical representations, as rigorous, spare and elegant: all masculinist traits, which are drawn on to distinguish economics from the 'softer' social sciences'. (cursivering van mij -kjp)
De rest zal ik je besparen want anders hebben we straks helemaal geen vrouwelijke economen meer. Het 742 pagina dikke Oxford Handboek Economic Geography had wat dunner gekund, maar ach, een afwijkend geluid moet ook kunnen.
"The economic end of the social sciences conventionally is characterized as rational, hard, scientific, and factual and, in its adherence to quatitative modelling and mathematical representations, as rigorous, spare and elegant: all masculinist traits, which are drawn on to distinguish economics from the 'softer' social sciences'. (cursivering van mij -kjp)
De rest zal ik je besparen want anders hebben we straks helemaal geen vrouwelijke economen meer. Het 742 pagina dikke Oxford Handboek Economic Geography had wat dunner gekund, maar ach, een afwijkend geluid moet ook kunnen.
maandag 8 maart 2010
De macht der elite
Min of meer in de sfeer van de national innovation systems (zie de blog van gisteren) schreef Erik Swyngedouw een paper getiteld "Eilte power, global forces and the political economy of 'glocal' development'. We komen er in voor, dus ook hieruit een paar citaten:
"[..] the enduring economic success of regional configurations as Ile de France, London, Bavaria, Flanders, Randstad Holland, and others, suggest that competitive success is indebted to specific and historically created forms of territorial and socio-institutional organization.
Consider for a moment how these regional economies are characterized by often highly specialized local or regional filieres, that are embedded in local institutional, political, or cultural frameworks. A fragile balance of co-operation and competition, and a very dense layering of formal or informal networks provide the anchors for powerful - but often volatile and vulnerable- urban or regional economies. A host of new terms have been suggested to capture such competitive growth complexes: 'learning regions', competitive cities, reflexive economies, milieux innovateurs, associational economies are among the many metaphors introduced in recent years. (de literatuurverwijzingen heb ik er even uitgelaten).
Elite
The success of cities and regions as diverse as Baltimore, Silicon Valley, Emilia-Romagna, Veneto, Flanders, Berlin, Bilbao or Barcelona suggests that a coherent and relatively homogenous coalition of local, national and international elites is instrumental to intitiating and maintaining a 'boosterist' climate and a competitive growth trajectory. Such coalitions play a pivotal role in generating and mobilizing financial means, the establishment of formal or informal institutions or networks, the co-ordination of key power brokers in the area, and the formulation and dessemination of a clear and visionary image of the city or region that is capable of mobilizing large segments of the local population while portraying an image of dynamism and success to the outside world.
Er is sprake van 'place marketeers'. Their strategies are not only based on a skilful mastering and manipulation of existing or available market information, but are also actively engaged in the creation of the market in ways that benefit them. They command considerable political and economic power and exercise considerable influence on policy formulation, planning documents, regulatory procedures, even appointments to key posts. Their 'insider information' is significant and used effectively. [..]
Such growth coalitions are often opposed by a diffuse set of individuals and social movements for whom the organisation and future of the city or the region as a 'living space' is more important than profit maximization and the productive capacity of the city/region. They often organise to contest or undermine the excess and adventurism of the economic growth machine. Of course, to the extent that opposition groups are capable if gaining power, they might succesfully resist the 'growth machine'. Alternatively, elite players often strategize to co-opt or to integrate actual or potential conflict by incorporating such groups in the formal or informal networks they command."
"[..] the enduring economic success of regional configurations as Ile de France, London, Bavaria, Flanders, Randstad Holland, and others, suggest that competitive success is indebted to specific and historically created forms of territorial and socio-institutional organization.
Consider for a moment how these regional economies are characterized by often highly specialized local or regional filieres, that are embedded in local institutional, political, or cultural frameworks. A fragile balance of co-operation and competition, and a very dense layering of formal or informal networks provide the anchors for powerful - but often volatile and vulnerable- urban or regional economies. A host of new terms have been suggested to capture such competitive growth complexes: 'learning regions', competitive cities, reflexive economies, milieux innovateurs, associational economies are among the many metaphors introduced in recent years. (de literatuurverwijzingen heb ik er even uitgelaten).
Elite
The success of cities and regions as diverse as Baltimore, Silicon Valley, Emilia-Romagna, Veneto, Flanders, Berlin, Bilbao or Barcelona suggests that a coherent and relatively homogenous coalition of local, national and international elites is instrumental to intitiating and maintaining a 'boosterist' climate and a competitive growth trajectory. Such coalitions play a pivotal role in generating and mobilizing financial means, the establishment of formal or informal institutions or networks, the co-ordination of key power brokers in the area, and the formulation and dessemination of a clear and visionary image of the city or region that is capable of mobilizing large segments of the local population while portraying an image of dynamism and success to the outside world.
Er is sprake van 'place marketeers'. Their strategies are not only based on a skilful mastering and manipulation of existing or available market information, but are also actively engaged in the creation of the market in ways that benefit them. They command considerable political and economic power and exercise considerable influence on policy formulation, planning documents, regulatory procedures, even appointments to key posts. Their 'insider information' is significant and used effectively. [..]
Such growth coalitions are often opposed by a diffuse set of individuals and social movements for whom the organisation and future of the city or the region as a 'living space' is more important than profit maximization and the productive capacity of the city/region. They often organise to contest or undermine the excess and adventurism of the economic growth machine. Of course, to the extent that opposition groups are capable if gaining power, they might succesfully resist the 'growth machine'. Alternatively, elite players often strategize to co-opt or to integrate actual or potential conflict by incorporating such groups in the formal or informal networks they command."
Gaat dat zien: Keynes vs Hayek
Wie mijn blogs dezer dagen wat te theoretisch vindt, of wie altijd al zicht wilde hebben over het verschil tussen JM Keynes en FA. Hayek, of wie op zoek is naar vernieuwende wijzes van rapportage en onderwijs: kijk hier naar een videootje dat Greg Mankiw in januari op zijn site zette. Een onvergetelijke rap tussen twee van de grootste economen van de vorige eeuw.
zondag 7 maart 2010
National Innovation Systems
We zetten de tocht door de economische aardrijkskunde nog even voort. Michael Porter schreef voor het Handboek een paper dat een mooie samenvatting is van zijn eigen werk. Ik veronderstel dat als bekend.
Iets minder bekend bij het grote publiek is Bengt-Ake Lundvall. De man achter de theorien van de Nationale Innovatie Systemen en het belang daarin van instituties. Ik volsta met een aantal passages die ik af en toe citeer of nog eens denk te citeren en die verder voor zichzelf spreken:
"In his influential analysis, Katzenstein (1985) links the size of the national economy with an inclination towards a policy of free trade and openness, and a strong affinity towards corporatism, resulting from a general perception in small countries of common fate and the spread of common fears. Additionally, he detects in the small countries a penchant for neutrality; a weakness of the political right; a dependence on foreign capital to supplement internal savings, and a tenor of domestic political stability induced by the need to secure access to export markets. As a response to their position in the international economy, small countries have developed specific institutions to maintain competitiveness in key industries and mechanisms compensating domestic losers when readjustment becomes necessary because of imported disruptions."
Op deze manier compenseren kleine landen voor gebrek aan schaalvoordelen en specialisatie in low-tech producten, en realiseren ze toch hoge inkomens per persoon.
"The basic line of reasoning here is the following: in nations where the institutional set-up supports the establishment of trust between non-kin agents, and especially where this is combined with a credit-based financial system, firms tend to be involved in co-operative networks. Therefor they will be able to share their risks with network partners."
"Four kinds of institutions are especially important in the context of learning and innovation: the time horizon of agents, the role of trust, the actual mix of rationality, and the way authority is expressed." Blijkbaar moet de rationaliteit niet al te instrumenteel zijn.
"A nation's economic structure and its specific economic activities thus reflect accumulated national learning while at the same time pointing to the route of future learning and innovation". [Lijkt me een mooi citaat voor boven de innovatienota van het volgende kabinet.]
En een uitsmijter die minder leuk is maar ik toch maar even weergeef: "Furthermore, the popular resistance to the European project in many quarters might also be less irrational and nostalgic than it appears: it reflects, at least in part, the insight that the direct access of vested interests to the European bureaucracy and the lack of democratic transparancy are factors hampering the accumulation of social capital, thereby weakening the economic foundation of some of the small nations."
Kortom een juweeltje van een paper: Bengt-Ake Lundvall and Peter Maskell: Nation States and Economic Development: from national systems of production to national systems of knowledge creation and learning.
In: Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Iets minder bekend bij het grote publiek is Bengt-Ake Lundvall. De man achter de theorien van de Nationale Innovatie Systemen en het belang daarin van instituties. Ik volsta met een aantal passages die ik af en toe citeer of nog eens denk te citeren en die verder voor zichzelf spreken:
"In his influential analysis, Katzenstein (1985) links the size of the national economy with an inclination towards a policy of free trade and openness, and a strong affinity towards corporatism, resulting from a general perception in small countries of common fate and the spread of common fears. Additionally, he detects in the small countries a penchant for neutrality; a weakness of the political right; a dependence on foreign capital to supplement internal savings, and a tenor of domestic political stability induced by the need to secure access to export markets. As a response to their position in the international economy, small countries have developed specific institutions to maintain competitiveness in key industries and mechanisms compensating domestic losers when readjustment becomes necessary because of imported disruptions."
Op deze manier compenseren kleine landen voor gebrek aan schaalvoordelen en specialisatie in low-tech producten, en realiseren ze toch hoge inkomens per persoon.
"The basic line of reasoning here is the following: in nations where the institutional set-up supports the establishment of trust between non-kin agents, and especially where this is combined with a credit-based financial system, firms tend to be involved in co-operative networks. Therefor they will be able to share their risks with network partners."
"Four kinds of institutions are especially important in the context of learning and innovation: the time horizon of agents, the role of trust, the actual mix of rationality, and the way authority is expressed." Blijkbaar moet de rationaliteit niet al te instrumenteel zijn.
"A nation's economic structure and its specific economic activities thus reflect accumulated national learning while at the same time pointing to the route of future learning and innovation". [Lijkt me een mooi citaat voor boven de innovatienota van het volgende kabinet.]
En een uitsmijter die minder leuk is maar ik toch maar even weergeef: "Furthermore, the popular resistance to the European project in many quarters might also be less irrational and nostalgic than it appears: it reflects, at least in part, the insight that the direct access of vested interests to the European bureaucracy and the lack of democratic transparancy are factors hampering the accumulation of social capital, thereby weakening the economic foundation of some of the small nations."
Kortom een juweeltje van een paper: Bengt-Ake Lundvall and Peter Maskell: Nation States and Economic Development: from national systems of production to national systems of knowledge creation and learning.
In: Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Vlieland
Even tussendoor: afgelopen dagen week brachten we op Vlieland door. Het verst van de Nederlandse kust gelegen eiland (de nieuwe gemeentes op de Antillen niet meegerekend). Je kunt er helemaal aan de landbouw ontsnappen. Een van de weinig pogingen er met landbouw wat van te maken, de Kroon's polders, mislukten en werden een natuurgebied.
Resteren een paar geiten en bokken als monument in de dorpsstraat (in respect voor de melkvoorziening van vroeger) en de cranberries. Maar die 48 ha is geen landbouw, maar verzamelen in de natuur.
Economie ontsnap je nergens. Die is nu op toerisme gebaseerd, maar ooit was Vlieland het vertrekpunt voor de schepen uit Amsterdam op de profijtelijke graan- en houthandel met de Baltische golf. Een dorp van zeevaarders, loodsen en scheepsleveranciers.
Nog iets wat ik er leerde: de geul voor de haven is genoemd naar de monnikken die een kanaal voor transport graafden van Vlieland naar Harlingen. Een waterstaatkundig foutje: het leidde tot het Flevomeer en de doorbraak van de duinenrij tussen Texel en Vlieland.
Resteren een paar geiten en bokken als monument in de dorpsstraat (in respect voor de melkvoorziening van vroeger) en de cranberries. Maar die 48 ha is geen landbouw, maar verzamelen in de natuur.
Economie ontsnap je nergens. Die is nu op toerisme gebaseerd, maar ooit was Vlieland het vertrekpunt voor de schepen uit Amsterdam op de profijtelijke graan- en houthandel met de Baltische golf. Een dorp van zeevaarders, loodsen en scheepsleveranciers.
Nog iets wat ik er leerde: de geul voor de haven is genoemd naar de monnikken die een kanaal voor transport graafden van Vlieland naar Harlingen. Een waterstaatkundig foutje: het leidde tot het Flevomeer en de doorbraak van de duinenrij tussen Texel en Vlieland.
zaterdag 6 maart 2010
Meer of minder fabrieken
Het blijft een intrigerende vraag: waarom zie je dat soms een paar fabrieken de hele EU bedienen, en in andere gevallen een industrie zeer verspreid is. In de nieuwe economische geografie hebben ze daar een mooi antwoord op.
Een antwoord dat een resultaat is van twee krachten. De ene is de kosten van transport (en andere transactiekosten) naar de markt. Als die hoog zijn, dan staan de fabrieken dicht bij de markt (zoals bij verse melk, waar historische zelfs grote boederijen bij grote steden staan). Zijn die transportkosten laag, dan kun je met een paar fabrieken af, die dan typisch staan daar waar de grondstoffen goedkoop zijn.
De andere is die van de schaalvoordelen, externalities, en kennis spill overs, kortom het feit dat je profiteert van het feit dat je in een cluster met andere bedrijven (toeleveranciers, afnemers, gespecialiseerde dienstverleners, een universiteit, en zelfs concurrenten) zit. Als die voordelen klein zijn, kun je ergens geisoleerd zitten. Als ze groot zijn kruip je in een cluster bij elkaar, zoals de IT in Californie.
Zie hier twee assen en dus een kwadrant. Bij lage transport kosten en lage externalities: fabrieken staan in isolatie in de buurt van de grondstof. Naarmate de transportkosten hoger zijn staan ze geisoleerd bij de markten (en zijn gemiddeld dus kleiner), naarmate de externalities groter zijn staan ze bij elkaar in clusters.
Is het van beide een beetje in het midden, dan krijg je grote met elkaar samenwerkende fabrieken met complexe supply chains die ook afstand moeten overbruggen.
Een paar jaar geleden beredeneerden we op basis van deze theorie al eens dat de europese voedingsmiddelen bedrijven door lagere transport en vooral transactiekosten (euro, minder binnengrenzen etc), en meer externalities (kennisintensiteit neemt toe) op weg zijn van geisoleerde kleinere fabrieken bij afzonderlijke markten, naar grote bedrijven op enkele lokaties. Zoals dat in de VS al het geval is, want die markt was al lang veel homogener met lage transactiekosten. Altijd handig, een goede theorie.
Michael Storper: Globalisation, Localisation and Trade in: Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Een antwoord dat een resultaat is van twee krachten. De ene is de kosten van transport (en andere transactiekosten) naar de markt. Als die hoog zijn, dan staan de fabrieken dicht bij de markt (zoals bij verse melk, waar historische zelfs grote boederijen bij grote steden staan). Zijn die transportkosten laag, dan kun je met een paar fabrieken af, die dan typisch staan daar waar de grondstoffen goedkoop zijn.
De andere is die van de schaalvoordelen, externalities, en kennis spill overs, kortom het feit dat je profiteert van het feit dat je in een cluster met andere bedrijven (toeleveranciers, afnemers, gespecialiseerde dienstverleners, een universiteit, en zelfs concurrenten) zit. Als die voordelen klein zijn, kun je ergens geisoleerd zitten. Als ze groot zijn kruip je in een cluster bij elkaar, zoals de IT in Californie.
Zie hier twee assen en dus een kwadrant. Bij lage transport kosten en lage externalities: fabrieken staan in isolatie in de buurt van de grondstof. Naarmate de transportkosten hoger zijn staan ze geisoleerd bij de markten (en zijn gemiddeld dus kleiner), naarmate de externalities groter zijn staan ze bij elkaar in clusters.
Is het van beide een beetje in het midden, dan krijg je grote met elkaar samenwerkende fabrieken met complexe supply chains die ook afstand moeten overbruggen.
Een paar jaar geleden beredeneerden we op basis van deze theorie al eens dat de europese voedingsmiddelen bedrijven door lagere transport en vooral transactiekosten (euro, minder binnengrenzen etc), en meer externalities (kennisintensiteit neemt toe) op weg zijn van geisoleerde kleinere fabrieken bij afzonderlijke markten, naar grote bedrijven op enkele lokaties. Zoals dat in de VS al het geval is, want die markt was al lang veel homogener met lage transactiekosten. Altijd handig, een goede theorie.
Michael Storper: Globalisation, Localisation and Trade in: Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
vrijdag 5 maart 2010
Europa als bron van welvaart
Dit kaartje komt uit een paper van de bekende ontwikkelingseconoom Jeffrey Sachs en zijn co-auteurs Mellinger en Gallup. Het geeft de inkomensdichtheid in gematigde klimaatzones binnen 100 km van de kust of bevaarbare rivieren.
Let op de dominantie van Europa, met zijn vele rivieren.
Klimaat en nabijheid van de zee (watertransport is erg goedkoop) zijn de twee belangrijkste geografische variabelen voor economische ontwikkeling. Gebieden die binnen 100 km bij de zee of een bevaarbare rivier en in gematigde klimaatzones liggen, vormen 8% van onze bewoonde (!) landmassa, maar zijn goed voor meer dan de helft van de economische productie. Deze gebieden hebben een inkomen per km2 dat 18 keer zo hoog is dan de niet-gematigde klimaatzones die meer dan 100 km van de kust liggen.
Hoe dat komt? Het kan zijn dat de tropen ver van zee veel nadelen hebben: ziektedruk, hoge transportkosten. Het kan zijn dat dit nauwelijks het geval is, maar dat een klein verschil in het verleden zeer versterkt is door agglomeratie-effecten (het voordeel van een goed lopende cluster is uitgebuit). En het kan ook zijn dat dit iets uit het verleden is en dat met ziketebestrijding, ICT e.d. de transportkosten minder tellen, zodat de kaart er over een paar honderd jaar anders uitziet.
Vooralsnog is het geen wonder dat veel mensen meer in Europa dan in Afrika zien.
Andrew D. Mellinger, Jeffrey D. Sachs and John L. Gallup: Climate, Coastal Proximity and Development in: Oxford Handbook of Economic Geography
Let op de dominantie van Europa, met zijn vele rivieren.
Klimaat en nabijheid van de zee (watertransport is erg goedkoop) zijn de twee belangrijkste geografische variabelen voor economische ontwikkeling. Gebieden die binnen 100 km bij de zee of een bevaarbare rivier en in gematigde klimaatzones liggen, vormen 8% van onze bewoonde (!) landmassa, maar zijn goed voor meer dan de helft van de economische productie. Deze gebieden hebben een inkomen per km2 dat 18 keer zo hoog is dan de niet-gematigde klimaatzones die meer dan 100 km van de kust liggen.
Hoe dat komt? Het kan zijn dat de tropen ver van zee veel nadelen hebben: ziektedruk, hoge transportkosten. Het kan zijn dat dit nauwelijks het geval is, maar dat een klein verschil in het verleden zeer versterkt is door agglomeratie-effecten (het voordeel van een goed lopende cluster is uitgebuit). En het kan ook zijn dat dit iets uit het verleden is en dat met ziketebestrijding, ICT e.d. de transportkosten minder tellen, zodat de kaart er over een paar honderd jaar anders uitziet.
Vooralsnog is het geen wonder dat veel mensen meer in Europa dan in Afrika zien.
Andrew D. Mellinger, Jeffrey D. Sachs and John L. Gallup: Climate, Coastal Proximity and Development in: Oxford Handbook of Economic Geography
donderdag 4 maart 2010
regional political economy
Een van de factoren bij de knowledge spill over (zie blog van gisteren), die overigens de concurrentie niet noodzakelijkerwijs goed doet, is die van de regionale politieke economie. In een bijdrage aan het handboek over Space, Time, Interdependence en Agency, schrijft Eric Sheppard:
"Common economic interests within classes and conflicts of interest between them create a potential for collective attempts to increase a group's share of the economic surplus. Thus social structures exist which condition action, making methodological individualism an inadequate conceptualization of human behavior".
Zo is het maar net.
"Common economic interests within classes and conflicts of interest between them create a potential for collective attempts to increase a group's share of the economic surplus. Thus social structures exist which condition action, making methodological individualism an inadequate conceptualization of human behavior".
Zo is het maar net.
woensdag 3 maart 2010
Zipf en Gibrat
Steden lijken sneller te groeien als er hoger opgeleide mensen wonen en wanneer er meer concurrentie is tussen bedrijven. En grote steden lijken even snel te groeien als kleine. Een grote overheid die veel geld herverdeelt van rijk naar arm heeft de neiging de groei te vertragen. Aldus Edward Glaser in het handboek dat ik hier gisteren besprak.
Dat grote steden even snel groeien als kleine is terug te vinden in de Wet van Zipf: in veel landen is de tweede stad (bv Aarhus) ongeveer half zo groot als de grootste (Copenhagen). En de derde stad is een derde van de grootste. Enzovoorts. De wet van Zipf is een rechtstreeks gevolg van de wet van Gibrat, die stelt dat groeivoeten onafhankelijk zijn van de oorspronkelijke uitgangssituatie.
Een paar jaar geleden zag ik op een seminar in Zwitserland nog een poster van Franse collega's die dat ook voorrekenden voor landbouwbedrijven: de meesten groeien procentueel even hard: een bedrijf met 10 koeien neemt er 1 bij, een met 100 neemt er 10 bij.
Deze inzichten gaan terug op de groeitheorie in de jaren 80. Daarin werd veel nadruk gelegd op de rol van technologie, intellectuele spill overs (overloop), en externalities van menselijk kapitaal. Door die factoren in de modellen in te brengen kon je endogene groei krijgen (die in de praktijk moeilijk te ontkennen viel) in een situatie waarin er ook sterk concurrerende markten zijn (vaak ook lastig te ontkennen, ondanks wat oligopolies). Steden zijn dus informatieknooppunten, die bestaand om het proces van leren en kennisdelen te versnellen.
Edward L. Glaeser: The New Economics of Urban and Regional Growth in Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Dat grote steden even snel groeien als kleine is terug te vinden in de Wet van Zipf: in veel landen is de tweede stad (bv Aarhus) ongeveer half zo groot als de grootste (Copenhagen). En de derde stad is een derde van de grootste. Enzovoorts. De wet van Zipf is een rechtstreeks gevolg van de wet van Gibrat, die stelt dat groeivoeten onafhankelijk zijn van de oorspronkelijke uitgangssituatie.
Een paar jaar geleden zag ik op een seminar in Zwitserland nog een poster van Franse collega's die dat ook voorrekenden voor landbouwbedrijven: de meesten groeien procentueel even hard: een bedrijf met 10 koeien neemt er 1 bij, een met 100 neemt er 10 bij.
Deze inzichten gaan terug op de groeitheorie in de jaren 80. Daarin werd veel nadruk gelegd op de rol van technologie, intellectuele spill overs (overloop), en externalities van menselijk kapitaal. Door die factoren in de modellen in te brengen kon je endogene groei krijgen (die in de praktijk moeilijk te ontkennen viel) in een situatie waarin er ook sterk concurrerende markten zijn (vaak ook lastig te ontkennen, ondanks wat oligopolies). Steden zijn dus informatieknooppunten, die bestaand om het proces van leren en kennisdelen te versnellen.
Edward L. Glaeser: The New Economics of Urban and Regional Growth in Clark et al. Oxford Handbook of Economic Geography
Hay & Horses
De laatste resultaten van de Amerikaanse landbouwtelling laten zien dat het aantal landbouwbedrijven in Denver, maar ook in Texas, Arizona en elders rond de Rocky Mountains sterk groeit. Volgens mij een onzinnig resultaat en in onze sessie over ontwikkelingen in de landbouwstructuur hadden we er een nuttige discussie over, die zich voortzette in het oudste restaurant van Denver (alcohol licentie Colorado #1), een romantische cowboytent uit 1893 met de kogelgaten van de shoot outs uit de tijd van Buffulo Bill nog in de bar.
De nieuwe landbouwbedrijven in Denver en omgeving zijn kleine bedrijfjes die vooral in de business van hay en horses zitten. Wat grasland en een paar paarden. En in de business zitten ze eigenlijk helemaal niet, want je bent in de VS al een landbouwbedrijf als je in staat bent om voor 1000 dollar productie per jaar te verkopen. Of je dat doet is wat anders. En dus is 1 op de 5 bedrijven een zgn. point farm, die mogelijk verkoopt maar dat meestal niet echt doet.
De regio's die ik hierboven noemde zijn de afgelopen 10 jaar allemaal sterk gegroeid kwa bevolking. Om een of andere reden willen de Amerikanen graag in de woestijn wonen (een econoom heeft er op gewezen dat daarom het energiegebruik maar ook het GDP in de VS structureel hoger ligt dan in Europa), en sommigen graag op een boerderijtje met een paar paarden. Niet omdat Denver ook maar enigszins concurrerend is in paardenvlees, maar voor de hobby. Voor veterinair beleid kan het handig zijn te weten wie er een paard heeft, maar met landbouwproductie en landbouwbeleid heeft het m.i. niets te maken en leidt het tot vertekende beelden.
Hoeveel methodes er toe doen bleek ook uit het Braziliaanse paper in de sessie: die hebben hun landbouwtelling eens uitgewerkt met de methodiek van de VS (ook een ondergrens van 1000 dollar, die er daar natuurlijk fors inhakt) en niet de braziliaanse definities van een gezinsbedrijf, die erg kleinschalig is en waardoor ze veel niet-gezinsbedrijven lijken te hebben. De resultaten leiden tot heel andere inzichten, en de structuur in Brazilie is dan veel meer gelijkend op de VS of EU. Ook opvallend: sinds 1986 is er grond verdwenen in Brazilie: er wordt wel veel ontgint, maar rond de grote steden en in het Zuidoosten en Noordoosten gaat er ook grond in bos. Kortom methoden doen er toe, en ze moeten internationaal geharmoniseerd (een typische Europese term en vaardigheid overigens, zei de Amerikaanse voorzitster van de sessie)
De nieuwe landbouwbedrijven in Denver en omgeving zijn kleine bedrijfjes die vooral in de business van hay en horses zitten. Wat grasland en een paar paarden. En in de business zitten ze eigenlijk helemaal niet, want je bent in de VS al een landbouwbedrijf als je in staat bent om voor 1000 dollar productie per jaar te verkopen. Of je dat doet is wat anders. En dus is 1 op de 5 bedrijven een zgn. point farm, die mogelijk verkoopt maar dat meestal niet echt doet.
De regio's die ik hierboven noemde zijn de afgelopen 10 jaar allemaal sterk gegroeid kwa bevolking. Om een of andere reden willen de Amerikanen graag in de woestijn wonen (een econoom heeft er op gewezen dat daarom het energiegebruik maar ook het GDP in de VS structureel hoger ligt dan in Europa), en sommigen graag op een boerderijtje met een paar paarden. Niet omdat Denver ook maar enigszins concurrerend is in paardenvlees, maar voor de hobby. Voor veterinair beleid kan het handig zijn te weten wie er een paard heeft, maar met landbouwproductie en landbouwbeleid heeft het m.i. niets te maken en leidt het tot vertekende beelden.
Hoeveel methodes er toe doen bleek ook uit het Braziliaanse paper in de sessie: die hebben hun landbouwtelling eens uitgewerkt met de methodiek van de VS (ook een ondergrens van 1000 dollar, die er daar natuurlijk fors inhakt) en niet de braziliaanse definities van een gezinsbedrijf, die erg kleinschalig is en waardoor ze veel niet-gezinsbedrijven lijken te hebben. De resultaten leiden tot heel andere inzichten, en de structuur in Brazilie is dan veel meer gelijkend op de VS of EU. Ook opvallend: sinds 1986 is er grond verdwenen in Brazilie: er wordt wel veel ontgint, maar rond de grote steden en in het Zuidoosten en Noordoosten gaat er ook grond in bos. Kortom methoden doen er toe, en ze moeten internationaal geharmoniseerd (een typische Europese term en vaardigheid overigens, zei de Amerikaanse voorzitster van de sessie)
dinsdag 2 maart 2010
Meer economische aardrijkskunde
Oktober vorig jaar begon ik hier een serie over economische aardrijkskunde. Althans, dat was ik van plan want ik bleef steken bij de introductie van een handboek en een bijdrage over het feit dat afstand verdwenen is en locatie dus allesbepalend. Daarna kwamen er actuelere zaken en het boek kwam op de stapel. Nu een poging om het serietje af te maken. Vergezeld van nostaligische reisfoto's.
Paul Krugman legt in het Oxford Handbook of Economic Geography nog eens uit dat de oude Marshall (1890) al de drie belangrijkste redenen uitschreef voor de plek waarop de industrie zich vestigt. In moderne termen:
In hetzelfde paper het fraaie ijsberg -transportmodel van Paul Samuelson uit 1952. Die afstand en transportkosten eenvoudig modelleerde als een daling van waarde van het product. Zodat hij niet een hele trransportsector hoefde uit te schrijven.
Paul Krugman:Where is the 'New Economic Geography'? in Clark et al.: Oxford Handbook of economic geography, 2003
Paul Krugman legt in het Oxford Handbook of Economic Geography nog eens uit dat de oude Marshall (1890) al de drie belangrijkste redenen uitschreef voor de plek waarop de industrie zich vestigt. In moderne termen:
- koppelingen naar voren en achteren in de keten
- 'dikke' markten voor gespecialieerde kennis en vaardigheden
- technologische overloop: de spill over waardoor je profiteert van kennis die de ronde doet in het gebied.
In hetzelfde paper het fraaie ijsberg -transportmodel van Paul Samuelson uit 1952. Die afstand en transportkosten eenvoudig modelleerde als een daling van waarde van het product. Zodat hij niet een hele trransportsector hoefde uit te schrijven.
Paul Krugman:Where is the 'New Economic Geography'? in Clark et al.: Oxford Handbook of economic geography, 2003
Huib op foodlog
Af en toe lees je hier een reactie van Huib Rijk. Hij heeft op foodlog een stuk laten zetten dat een leuke discussie uitlokt. Zo eentje waar mensen niet wat posten, maar op elkaars argumenten ingaan. Een prestatie op zich.
Planetary bounderies
Er zijn grenzen aan wat we op deze wereld kunnen doen. Zulke planetary bounderies zijn de specialiteit van de Zweed Johan Rockstrom die er vorig jaar in Nature een artikel over schreef. Op het internet vond ik een mooie presentatie voor de Club van Rome van zijn ideeen.
Blijft wel de vraag hoe je organiseert dat die grenzen in acht genomen worden. Het probleem lijkt me dat die grenzen van ons allen en dus van niemand in het bijzonder zijn.
Blijft wel de vraag hoe je organiseert dat die grenzen in acht genomen worden. Het probleem lijkt me dat die grenzen van ons allen en dus van niemand in het bijzonder zijn.
de maker van tractorfan.nl heeft een nieuwe website in de lucht: http://www.boeren.nu/ Speciaal voor de foto- en videovrienden van het platteland. En handig voor wie nog wat foto's zoekt voor een presentatie.
Oud bier
In 1987 publiceerde Dave Vlam het Nederlands Bierboek, een lexicon over bier in Nederland. De bierrevival moest toen nog beginnen. Ik kreeg het boekje in handen omdat de lokale bibliotheek het na 23 jaar afschreef en iemand dacht dat het materiaal zou bevatten voor de fotootjes in de weblog. Hoe aardig.
maandag 1 maart 2010
JBS: big in meat
Nog een oud nieuwsberichtje dat ik in de voorjaarsschoonmaak bij het opruimen tegenkwam: the Economist meldde eind oktober dat een Braziliaans bedrijf nu de grootste vleesverwerker ter wereld is: JBS, de initialen van de oprichter Jose Batista Sobrinho heeft nu een grotere omzet dan Tyson. Met zaken in Argentinie, Mexico, Italie, de VS (Swift) en Australie.
Het familiebedrijf is voor 49% beursgenoteerd, wat the Economist tot een interessante opmerking verleidt: "As in other parts of the world, family-run agricultural firms in Brazil tend to focus on keeping things intact for the next generation rather than betting the farm. JBS has behaved differently".
The Economist: JBS spreads its wings. 31.10.2009
Het familiebedrijf is voor 49% beursgenoteerd, wat the Economist tot een interessante opmerking verleidt: "As in other parts of the world, family-run agricultural firms in Brazil tend to focus on keeping things intact for the next generation rather than betting the farm. JBS has behaved differently".
The Economist: JBS spreads its wings. 31.10.2009
Abonneren op:
Posts (Atom)