De auteurs doen zich niet voor als de grootste vrienden van de agrifood business. Kritisch onderzoeken ze hun macht. Maar op afgewogen, wetenschappelijke wijze vanuit de 'political science'. Ze onderscheiden daarbij drie soorten macht:
- de instrumentele macht, de directe invloed in de markt die een direct gevolg is van de omvang en marktdominantie
- de structurele macht, de bredere invloed die dergelijke grote partijen hebben in het maken van agenda's en regels, o.a. door hun lobby
- de communicatieve macht die men heeft door de discussie en opvattingen in de maatschappij te beinvloeden.
Fuchs et al stellen in hun essay over die rol van de supermarkten dat die via GlobalGAP echter meer uit zijn op food safety issues dan zaken rond milieu en sociale aspecten. Dit soort schema's draagt bij aan industrialisatie van de landbouw: in 1992 kwam 75% van het Keniaanse exportfruit van kleine boeren, in 1998 nog maar 6%. Inkomensongelijkheid zou door dergelijke schema's worden bevorderd, ook als brengt het geld in het land dat voor ontwikkeling kan worden gebruikt. Eigenlijk, zo wordt ergens geconstateerd, is er arbeid over in de landbouw in die landen en groeit de industrie niet hard genoeg om die op te nemen.
Scott et al wijzen er op dat de teelt van biologisch in Oost Azie in de lift zit, vooral in die gebieden waar NGO's al eerder actief waren. Maar de westerse standaards zouden tot standaardisatie leiden en locale ecologische kennis tekort doen. Zij stellen dat de beweging naar Local Food een reactie is op de industrialisatie in de biologische landbouw waarbij er biologisch op grote afstanden wordt getransporteerd. (en het klimaatargument is daar pas later bijgekomen, dat heeft hun essay niet meer gehaald).
Clapp zelf analyseert de food aid policy van de VS: die is er vooral als afzet van graan en om de koopvaardij te helpen (zodat die in oorlogstijd nog bestaat), niet voor de ontvangers. Lobby argument: deze wijze van hulp zorgt voor draagvlak.
Williams documenteert dat de private investeringen in R&D in plant science enorm zijn gegroeid, de publieke bedragen nu relatief gering zijn. Met een mooie analyse van de framing van de argumenten voor biotechnologie. En een passage over de 200 definities van food security dat nu een macro en een micro aspect heeft.
Sell voegt daar aan toe dat door de USA wetgeving (Bayh-Dole) dat universiteiten ook hun octrooien kunnen aanvragen, universiteiten en bedrijfsleven nu twee handen op 1 buik zijn. Ze documenteert ook hoe ontwikkelingslanden hun biodiversiteit zijn gaan zien als 'green gold' in de poging ook een graantje mee te pikken. Is biodiversiteit een common global good of een staatsbezit?
Falkner documenteert de ontwikkeling van de biotech sector. Aanvankelijk in de life science maar door fusies is de agro-biotechnologie apart gezet in Monsanto en Syngenta: dat was te politiek risicovol voor de onomstreden biotech in de medische sector. En een mooie beschrijving van de case in de UK waar de supermarkten het risico niet durfden lopen en tegen GMO werden, met de kleine speler Iceland voorop (waarvan ik me uit mijn Nautilustijd nog herinner dat ze ook voor 100% bio gingen en nadat boeren hadden ingezaaid weer op hun schreden terugkeerden, die annoncering heeft nog heel wat geld gekost - macht bestaat wel degelijk).
Newell documenteert de case van het LatijnsAmerikaanse GMObruggenhoofd Argentinie en de 'smokkel' van de 'soya maradonna' naar Brazilie, mogelijk met opzet. En de klachten van Amerikaanse boeren over hun concurrentiepositie omdat ze meer moesten betalen dan de Argentijnen.
Kortom een mooie Roudup van papers in een issue dat nog lang niet Ready is.
Jennifer Clapp en Doris Fuchs (eds): Corporate power in global agrifood governance. MITPress, 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten