Bij de verschijning van het Landbouw-Economisch Bericht (sinds jaren sta ik weer eens in de lijst auteurs vanwege een stukje over de concurrentiepostie, maar dat terzijde) hielden we vanmiddag op het LEI met hulp van het KNLC (jazeker, still going strong) een seminar over de markt en ketens en de gevolgen voor het gezinsbedrijf.
Ik mocht de discussie leiden, en tot mijn verbazing waren forum en zaal het er al snel over eens dat het gezinsbedrijf geen doel op zich is. De organisatievorm is ook maar een afgeleide. Het verdwijnen van de slager en de bakker werd ook al niet betreurd. Er is dan ook geen reden het gezinsbedrijf verder specifiek te steunen, zo meende de zaal. Niemand was zo slim om te vragen of de huidige ondersteuning in o.a. de fiscale wetgeving dan wordt afgebroken, dat was mogelijk ook weer niet de bedoeling.
Over de keten waren we het minder snel eens. Samenwerken en nog eens samenwerken zo was de oproep. Maar hier en daar en in de varkens in het bijzonder werd ook gezocht naar bundeling en countervailing power. Foodlog moderator Dick Veerman deed een manmoedige poging om het denken uit de volumesfeer te krijgen en zag wel ruimte voor een partijtje hollandse kersen of specifieke tomaten en komkommers die nu zelfs niet uit Frankrijk of Spanje komen. Op foodlog deed hij er al verslag van.
Een van de topmensen van LTO, net terug uit Zweden, zag ook wel wat in het promoten van het nationale product. MijnBoer en Superunie's PLUS wilden best wel bijzondere zaken en meer kwaliteit in de winkel, mits het dan toch met enige regelmaat ook met fors volume gaat. LaPlace moet het wel in alle vestigingen kunnen aanbieden. En uiteindelijk, zo stelden de glasteler en de LNV-beleidsmedewerker, gaat het toch ook vooral om de export - die is van meer belang dan het binnenland.
Het kostprijs en volumedenken bleef daarmee dominant, ook in de eventuele niches. Een van de collega's vroeg nog om nieuwe businessmodellen, en iemand kwam met de pluktuin voor aardbeien aanzetten die geen 25 maar 2000 mensen trok. Maar geheel in stijl van de grote goederenstromen die het LEB beschrijft: het werd toch als een randverschijnsel gezien. Eerst maar eens beter samenwerken in de keten en gezamenlijk de faalkosten eruit halen. En intussen zorgen dat de Lambada ook een beetje productie gaat maken, anders komt het volume in de lekkerste aardbeien er niet.
De EU gaat allerlei onderzoek uitzetten naar marges in de keten en gedrag van supermarkten rond private label. Voor Nederland zat men daar nog niet zo op te wachten, kreeg ik de indruk. Het was meer van handen uit de mouwen: samenwerken en kosten verlagen in de keten - al of niet met hulp van het onderzoek.
5 opmerkingen:
En we leerden ook nog dat kruissubsidies (waarover ik hier eerder blogde) in de retail worden aangeduid met het eufemisme 'marge-mix'. Ze zouden overigens maar beperkt voorkomen en als een discounter een partij goedkoop aanbiedt mag je nog niet concluderen dat een ander dan op dat moment aan marge-mixen doet. Dat is maar hoe je het bekijkt.
Het debat en seminar draaiden voor mij om de vraag of er geen systeemfout is ontstaan in de opbouw van de keten boer, handel, verwerker, verkoper. De eerste staat op rendementen op Eigen Vermogen die rond de nul hangen en niet zelden negatief zijn. De laatste behaalt rond de 20%. Deze verhouding is structureel en zorgt ervoor dat er aan het begin van de keten geen ontwikkeling meer mogelijk is, terwijl het kapitaal cumuleert aan het einde. Dat geld gaat niet meer terug naar het begin want daar rendeert het niet. Zo hol je het systeem uit.
Verdient de boer te weinig en de retailer te veel? Dat is de vraag die vaak met een merkwaardige waarheid wordt beantwoord. De marges van de retailer zouden ook maar procentenwerk zijn. Die heeft het dus ook moeilijk en daarom is er volgens sommigen niets aan de hand. De retailer wijst graag op zijn kosten en beperkte marge. In werkelijkheid is er heel wat anders aan de hand. Iemand die drie keer een kwartje krijgt voor een product dat hij voor 20 cent inkocht verdient, verdient 15 cent en houdt 20% over. Iemand die 100 keer een dubbeltje krijgt voor een product dat hij voor 8 cent inkocht, verdient 200 cent en houdt ook 20% van zijn omzet over. Hij verdient alleen wel significant meer. Dat is een kwestie van omloopsnelheden. Daar gaat deze discussie over. Daarbij moet je bedenken dat het eigen vermogen op de balans van een boer, tuinder of teler heel groot is; bij een verwerker (bijv. een grootslagerij of een groentensnijder) ook. Bij een handelaar of een retailer is het maar weinig. Kijk je dan naar de winst en rendementsgegevens, dan is het drama compleet.
Dat is een cruciaal punt voor de goedwillende betere aardbeien-en-andere-betere-etenswaren-producenten in Nederland en elders in Europa. Bij volume vliegt je betere product de winkels uit en kun je er meer aan overhouden, al krijg je minder per aardbei, komkommer of eindelijk weer lekkere rookworst. Als de winkeliers maar het lef hadden ze op het schap te nemen en de makers ervan ze in volume zouden kunnen leveren.
Arie van Doesburg van PLUS verklaarde zich daartoe bereid. Dat is geen onbelangrijk punt. Waar het om gaat is nl. om erop te kunnen vertrouwen dat die producten in tientallen tonnen hup de winkel in kunnen om die minder smakende te beconcurreren met hooguit dezelfde prijs. Daarom moet beter eten niet duurder worden neergelegd (zoals bij Gijs en Marqt), maar eerder goedkoper. Er is echter wel een betrouwbare afspraak voor nodig tussen verkoper en producent. De consequenties daarvan zijn ingrijpend.
Die vermaledijde kruissubsidie - die Arie Van Doesburg van PLUS gisteren inderdaad eufemistisch ‘margemix’ wilde blijven noemen - staat dat in de weg.
Toch, Krijn, een klein puntje. Ik geloof OOK in volume. Maar niet in MONOvolume, zoals dat voor Munters van LNV een uitgemaakte zaak leek. Ik geloof in ONDERSCHEIDEN volumes. Er is ruimte voor meerdere soorten komkommers en aardbeien naast elkaar. E hoeven er ook niet altijd te zijn. De Coca-Cola doctrine –altijd overal verkrijgbaar met dezelfde smaak – is misschien wel niet meer van deze tijd.
Het is immers dodelijk saai. Een consument die keuze krijgt aangeboden in komkommers of aardbeien voor een nette prijs, zou zomaar voor variatie kunnen vallen. Hoe onlogisch is dus een pleidooi voor volume in onderscheidende producten? In plaats dus van vrijwel alles hetzelfde, met 2% onderscheidende producten die onbetaalbaar zijn en die niemand op het schap wil omdat er toch onvoldoende van is?
Formules als Gijs en Marqt gaan daar nog steeds van uit. Dat is waarom ze nooit meer dan een randverschil, een kleine niche zullen blijven. Maar veelvormig volume in kwaliteit heet een toekomst, waarvan ik zag dat hij nog niet begrepen wordt in beleidsmakend Nederland. Hopelijk zijn er een paar slimme ondernemers die er met de bal vandoor gaan.
Even een detail: waaróm moet La Place in alle vestigingen dezelfde aardbeien of kersen van dezelfde bron hebben? Waarom in Utrecht niet de kersen uit Cothen en in Gelderland die uit Buurmalsen of Deil? Het moet toch mogelijk zijn om een ditigaal intekenbestand te hebben: ik heb zoveel pallets kersen op die dag, of aardbeien, zodat je gezamenlijk een volume kunt neerzetten, met de gevraagde hoeveelheid per vestiging gedistribueerd? Of is dat alpha-wiskunde en logistiek?
Lizet je beschrijft de formule van Willem & Drees. Maar zelfs dan: zonder volume is het een dode formule voor LaPlace. Die draaien er namelijk heel wat doorheen op iedere afzonderlijke lokatie.
Ik zou zeggen: het is een vorm van alfa-dimensionering ;-)
Dan zit er niets anders op dan in de regio-La Place tussen 12.00 en 14.00 uur een beperkt aantal Lambada-aardbeiencoupes te serveren, met een elektronisch aftelschermpje: er zijn nog 25, 24, 23 porties te krijgen :-). Die verkoop je dan ook nog eens sneller. Daarna nemen de overige klanten wel genoegen met een mindere soort. En denken: de volgende keer moet ik iets eerder komen.
Een reactie posten