Mooi dat mijn
bijdrage enkele uitstekende reacties opriep. De repliek komt wat laat, maar ik
boog afgelopen week mijn hoofd over innovatie in het kennissysteem in Brussel.
Overigens leuk om daar een van de mensen hieronder voor het eerst tegen te
komen – en jammer dat de tijd te kort was voor een goed gesprek. Hier dan dus
maar.
Mijn stelling dat
prijzen een enorm belangrijk sturingselement in onze maatschappelijke orde zijn,
en dat we daar eerder meer dan minder gebruik van moeten maken, blijft in de
bijdragen hieronder redelijk overeind. Althans zo interpreteer ik de bijdragen
van Piet, Liesbeth en Mark. Verschillende bijdragen (ook die van Dick B.)
benadrukken dat de prijssignalen onvoldoende effectief zijn als het om milieu
gaan. Daar is beprijzing gewenst, bij de consument en in de keten. Dat kan op
allerlei manieren: door een prijs op CO2 en mineralen te zetten (of zoals Piet
zegt: het buitenlandse veevoer is te goedkoop) en / of door de consument meer
te laten betalen, bv. door hogere btw (@Piet: de veehouder kan de btw van
veevoer verrekenen met die over de omzet, dus daar wordt hij niet mee
benadeeld, wel door de lagere vraag bij een duurder product, maar dat is nu net
de bedoeling).
Liesbeth
interpreteert dit als “aan de markt overlaten”, maar zo zou ik dat niet
presenteren. Het is de markt corrigeren daar waar die niet werkt. Het doel
daarvan hoeft niet per se te zijn dat de consument zijn gedrag verandert.
Zij/hij mag ook doorgaan met kopen tegen een hogere prijs. Met de (btw/accijns)
opbrengst heb je dan geld om de schade te compenseren. Een vliegtaks op
Schiphol hoeft dus om succesvol te zijn niet tot minder vliegverkeer te leiden.
Ook prima als men door blijft vliegen en er zo geld beschikbaar komt voor
geluidsisolatie van woningen in de buurt, of er een prikkel ontstaat tot
stillere vliegtuigen, of men voortaan vanaf een in de Duitse bossen gelegen
ex-Navo basis vliegt waar minder omwonenden zijn (of alle drie).
Liesbeth heeft
wel een punt dat prijzen op dat punt niet alles zaligmakend zijn. Als je echt
niet wilt dat het bestrijdingsmiddel niet in de buurt van water wordt gebruikt
(omdat het duur is om het eruit te zuiveren of tot dode vissen leidt) dan moet
je het gewoon verbieden. Of de gebruikstechniek (kantdoppen op sproeimachines)
voorschrijven.
Het Schiphol
voorbeeld geeft ook aan hoe lastig het is een goed oordeel te hebben over
verplaatsing van activiteiten. Op zich is er niets mis mee dat we vlees of
veevoer uit Argentinië halen – even aannemend dat er geen (onbeprijsde)
milieu-effecten zijn en de grondbezitters geen informele landrechten met voeten
treden. De Argentijnen kunnen daarmee immers een boterham verdienen, wat moeten
ze anders exporteren om hun Chinese smart phones of Duitse auto’s te betalen?
Speculatie is een
onderwerp op zich. Om te beginnen is er veel “goede speculatie”: door
termijnmarkten kunnen boeren en fritesfabrieken hun prijsrisico’s (die ontstaan
door goed of slecht weer) afdekken en overdragen aan een belegger die wel een
gokje wil wagen (of heel goede weersmodellen heeft) en daarvoor beloond wordt.
Gaat de kostprijs weer wat naar beneden en de welvaart omhoog. Het is ook
logisch dat dergelijke activiteiten toenemen als prijzen veel schommelen: dan
is er behoefte aan die risico-afdekking. Blijft de vraag over of sterke
prijsstijgingen als in 2008 (of de huidige lage varkensprijs) veroorzaakt
worden door “slechte speculatie”. Economen zijn het er nog niet over eens, ik
(en veel van mijn LEI-collega’s) behoren tot de groep die denkt dat veel andere
factoren (waaronder slecht overheidsingrijpen) vele malen belangrijker zijn
geweest dan speculatie – als het al een invloed heeft gehad. En inderdaad zijn
de invloeden van valutakoersen en olieprijzen niet te verwaarlozen. In de
paneldiscussie deze week in Brussel pleitte nog iemand hartstochtelijk voor het
niet koppelen van de landbouw aan de biobased economie omdat onze
voedselprijzen afhankelijk worden van de olieprijs. Die moest ik teleurstellen,
dat is al lang het geval.
Tot slot de wel
vaker verkondigde stelling dat prijzen niet meer werken omdat de productie zich
niet aanpast, en de markten overvoerd blijven, zoals bij varkens. En dat je dus
moet quoteren. Ik vrees dat in die redenering de beschouwingstermijn wat tekort
is. Er zijn nog steeds bedrijven die het bij lage prijzen wel uit kunnen
zingen, omdat ze een behoorlijk eigen vermogen hebben (of hadden) en een lage
kostprijs. Die duwen de middenbedrijven eruit die door een recente uitbreiding
of hogere kostprijs slecht gefinancierd zijn. Tegen afbraakprijzen nemen ze die
bedrijven over en verlagen zo hun eigen kostprijs. De toeleveranciers
(veevoerbedrijven) en afnemers (slachterijen in dit voorbeeld) vinden dat prima
en ondersteunen dat, net als de banken, want zo blijft het volume in stand en
hoeven zij niet te saneren. Die hebben dus geen prikkel de kostprijsstrategie
te verlaten. Dat spel gaat door tot voldoende kleine bedrijven met verouderde
capaciteit (die niet door de groteren wordt overgenomen) verdwenen is uit de
markt. Dat kan een behoorlijk aantal jaren duren, zeker als (zoals bij varkens)
tegelijk ook de vraag daalt en de vraag naar arbeid buiten de landbouw gering
is. Dat laatste heeft te maken met de slecht werkende arbeidsmarkt: lage
inkomens zijn niet altijd een prikkel voor boeren om wat anders te gaan doen.
En als er veel werkeloosheid is, geldt dat ook voor de volgende generatie. Maar
zoals Henric (# 7) onder het motto ‘doormodderen’ meldt: hier een daar af en
toe een fors tegenvallende productie helpt, dan kan een handelsland als
Nederland weer gaatjes vullen.
Dat ik naast
prijzen pleit voor het innovatie-instrument heeft dan ook twee reden. Enerzijds
omdat het systeem zich nogal verzet tegen beprijzen van milieu- en andere
schade. Hopelijk worden er dan nieuwe technieken uitgevonden die die schade
beperken (maar hoe lang hopen we dat al als het om mest gaat?). Anderzijds
omdat er misschien producten, productieprocessen en diensten worden uitgevonden
waar de consument meer geld voor over heeft.
Of die zorgen voor een andere benuttig van de overcapaciteit aan stallen
(moeten meelwormen op een industrieterrein of kunnen ze in bestaande stallen?) en
arbeid.
Wat mij betreft
zijn er dus twee belangrijke design-principes voor het voedselsysteem van de
toekomst: maximale benutting van prijssignalen en bevorderen van innovatie,
juist ook als die het huidige systeem op zijn kop zet. Nu de Dutch Design Week
dichterbij komt misschien een idee om de discussie zo eens te voeren: wat zijn
de ontwerpprincipes voor ons voedselsysteem van de toekomst?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten