'Boer' als in 'agrarier' komt van het middelnederlandse gebuur, wat nu nog in veel dialecten 'buurman' betekent. Door een betekenisverschuiving heeft het woord de huidige betekenis gekregen. Zo meldt de site NLTaal.blog Hypothese mijnerzijds: in een tijd dat vrijwel iedereen boer was, is dat een minder vreemde betekenisverschuiving dan je denkt.
Eerder deze maand verscheen het Boerenwoordenboek van schrijver en woordenboekmaker Wim Daniels. Hij laat zien dat het woord 'boer' velerlei gebruik kent, naast de agrarier en de oprisping - zo begreep ik uit het Agrarisch Dagblad.
Hoewel boeren vanoudsher een lompig, althans weinig gecultiveerd intellectueel, aanzien hadden (alleen de allerslimste boerenkinderen brachten het ver, dus oververtegenwoordiging van minder slimme, harde werkers in de branche lag voor de hand) is dat aan het veranderen. Voor voetbalclub de Graafschap is het al een Geuzennaam. En volgens hetzelfde NLTaal.blog is boer in de betekenis van oprisping een klanknabootsing en daarmee een toevallig homoniem, en heeft het weinig met de vermeende lompigheid te maken.
Enfin de meest typerende 'boer' woorden zijn wat mij betreft die in samenstellingen als de wat minder verfijnde, dozen-schuivende winkeltypes als sigarenboer, computerboer e.d.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten