Zo was er Sraffa,
die constateerde dat bedrijven maar zelden of nooit hun productie niet
uitbreiden omdat de kosten per eenheid oplopen. Het is het gebrek aan meer
vraag die de groei tegenhoudt. Vervolgens Joan Robinson die de theorie van gemiddelde
en marginale kosten flink uitbuitte in een tool box met oligopolies,
monopolies, monopsonien e.d., en zo met de constatering kwam dat voor een markt
in evenwicht zou moeten gelden dat er geen toe- of uittreders meer zijn en dat
een dubbele eis geldt: niet alleen dat marginale kosten gelijk zijn aan
marginale opbrengsten maar ook de gemiddelde kosten en gemiddelde opbrengsten
gelijk aan elkaar moeten zijn.
Ook Kahn en
Chamberlin deden ieder een duit in het zakje. Chamberlin kwam met de
monopolistische concurrentie: iedere aanbieder is een monopolist van zijn eigen
product dat onderscheidbaar is van andere producten. De mate van concurrentie
hangt dus af van de substitutie-elasticiteiten tussen die producten (zo
herdefinieerde Triffin het). Waar Joan Robinson redeneerde vanuit verschillen
in voorkeuren in de geest van de consument, zag Chamberlin product
heterogeniteit als een concurrentie-wapen van de onderneming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten