De jaarlijkse toertocht van de Moerkapelse trekkervrienden, die gisteren bij ons voorbij trok, was weer een nostalgisch genoegen. Naar schatting zo'n 30 oude tractoren, opgepoetst en een enkeling met een oude kunstmeststrooier reden in file met een reporter van TV West door het verstedelijkte landschap. De boeren versie van Keep them Rolling: Oude Porches, Alis Chalmers, Fordsons en natuurlijk de Farmall. Dat blijft mijn persoonlijke favoriet, maar dat komt natuurlijk omdat ik die als zesjarig jongetje mocht besturen bij het strobalen opladen in een warme augustusmaand op Tholen. En of dat niet leuk genoeg was kreeg ik aan het eind van de middag ook nog een van de eerste rijksdaalders, die tot kort daarvoor alleen als muntbiljet in omloop waren. Overigens spraken we altijd van far-mall, pas een paar jaar geleden drong het tot me door dat McCormick een multi-purpose tractor voor ogen had met de farm-all.
Uit economisch oogpunt inspireert de trekkertocht tot twee inzichten. Allereerst is het interessant om eens even stil te staan hoe hier nostalgie en wellicht conservatisme bijdraagt aan het instandhouden van een (industrieel) cultureel erfgoed dat schaars dreigt te worden. Er zijn mensen die een forse tijdsinspanning doen om iets wat zij belangrijk vinden, levend te houden en door te geven. Dat is wellicht niet meer als een hobby, maar soms ontwikkelen zulke activiteiten zich tot een commerciele business: handel in onderdelen, commerciele bladen, optredens bij jaarmarkten etc. Momenteel kijkt een groepje studenten in Wageningen op mijn verzoek naar de motieven en omstandigheden waar hobby's overgaan in meer commerciele activiteiten en zo bijdragen aan het behoud van cultureel erfgoed en innovatie.
Een tweede inzicht is dat het weer eens opvalt hoe in pakweg 40 jaar tijd de schaalvergroting, ook in tractoren, heeft toegeslagen. En dat niet alleen omdat er ook nog een grote nieuwe John Deere betrokken was bij de trekkertocht (als sleepdienst?). Het is die schaalvergroting die er voor zorgt dat een man steeds meer hectares kan bewerken en meer mensen kan voeden. Hogere arbeidsproductiviteit heet dat in het jargon. En dus wordt het leger op het platteland.
Dat verschijnsel doet zich overigens ook in andere sectoren voor. Ik was deze week een paar dagen op IJsland om met collega's te praten over visserij-onderzoek. Mooi lava landschap overigens, veel licht, en lage temperatuur hoewel IJsland een warmte overschot heeft in de vorm van warm water waar electriciteit mee wordt gewonnen voor aluminium smelterijen. We kregen daar een expose over het IJslandse systeem van visquota waarmee succesvol voorkomen wordt dat de zee wordt leeg gevist. Toen het stelsel zo'n twintig jaar geleden werd ingesteld had het grootste visserijbedrijf 4% van de nationale vangst. Dat leidde tot de regel dat niemand meer dan 12% van het quotum mag verwerven - uit mededingingsperspectief mijn inziens overigens een laag percentage. Opvallend overigens dat iedereen via de website van de regulator alle quota, quota-transacties en de aanvoer van vis per visserijbedrijf zo ongeveer real time kan volgen. Transparantie die tot betrouwbaarheid (via onderlinge controle) en geloofwaardigheid leidt.
We bezochten het aan de beurs genoteerde bedrijf HB Grandi dat inmiddels tegen die grens oploopt. Voor verdere groei moet men dus vis bijkopen of naar het buitenland expanderen of het zoeken in meer toegevoegde waarde of integratie met volgende schakels (visverwerking doet men overigens al sinds jaar en dag). Hoe groter hoe goedkoper dus, zodat we hogere inkomens realiseren en tijd krijgen om aan oude tractoren te sleutelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten