Om concurrerend te zijn moet je een lage kostprijs hebben. En dus verzetten we ons tegen kostprijsverhogende maatregelen, bang om een afzetmarkt te verliezen. Dat is niet helemaal juist, volgens de theorie van de internationale handel hangt die handel niet af van het absolute niveau van de kostprijs. Kostprijsverhogende maatregelen leiden wel tot verlies van inkomen of vaak beter nog, van waarde van (grond)eigendommen. Maar export hangt lang niet altijd van de absolute kostprijs af. We bespreken dan ook de mythe:
Voor internationale handel is de (absolute) kostprijs van een product doorslaggevend.
Het is zo klaar als een klontje dat als Nederland goedkoper
kaas kan maken dan de Duitsers, en de Duitsers beter zijn in auto’s en
auto-onderdelen, dat de containers met kaas de Rijn opvaren richting Duitsland,
en met auto-onderdelen terug komen. Die handel is gebaseerd op absolute
kostprijsverschillen. Maar wat als Duitsland nu ook goedkoper kaas (en alle
andere producten) kan maken dan wij in Nederland? Hebben wij dan straks niets
meer te doen, zijn we werkeloos en verdienen we geen inkomen meer?
Als de Nederlanders nu stoppen met het maken van auto's, dan
kunnen ze in die 4 weken die per auto vrijkomt, 1,3 ton (4/3) kaas maken, en
die kunnen ze naar Duitsland exporteren. De Duitsers besparen daarmee ruim 2
weken werk uit, waarin ze ruim 2 auto’s kunnen maken, dubbel zoveel als de
Nederlanders. Die winst kunnen de landen dus delen.
Kortom handel is al interessant als de relatieve kostprijzen
verschillen. En eigenlijk weet ook iedereen dat wel uit eigen ervaring: als je
als Nederlandse ondernemer in Polen werkt en je bent zowel een betere manager
van het grootlandbouwbedrijf, als dat je beter kunt ploegen dan je Poolse
medewerkers, kun je meestal toch maar het beste de Polen laten ploegen en zelf
blijven leiding geven, de Polen leren ploegen en intussen de zaken doen met de
handel en de bank. Want daar verdien je meer mee dan het iets beter ploegen.
Zou dat niet zo zijn, dan moet je het bedrijf snel opdelen of verkopen.
In de internationale handel betekent dat dus dat je inkomen
vooral afhangt van de productiviteit die je haalt. En die gaat erop vooruit als
je je specialiseert in datgene waar je relatief het best in bent. Sluit je de
grens voor handel, of maak je die handel moeilijker dan ben je een dief van je
eigen portemonnee. Helaas is het inzicht van de comparatieve kosten niet voor
iedereen overtuigend, want handel leidt er toe dat de mensen zich moeten
aanpassen. In het voorbeeldje moeten de Nederlandse autobouwers DAF sluiten en
bij Campina kaas gaan maken, of naar Duitsland verhuizen om BMWs te maken. Dan
zijn er al snel allerlei argumenten te bedenken om te lobbyen tegen
internationale handel. Want waar geen wil is, is wel een argument.
Kortom: export en import zijn vaak al snel welvaart verhogend omdat relatieve kostprijzen veel sneller verschillen dan absolute. Kostprijsverhogende maatregelen hoeven dus ook niet meteen tot minder export te leiden: als in het voorbeeldje de kaasproductie in Nederland 10% meer tijd gaat vragen (3.3. weken) vanwege een overheidsmaatregel op rustpauzes, dan blijft de handel in stand. Ook als er 10% staatssteun in Nederland komt waardoor maar 2.7 weken meer nodig zijn, is er geen effect op handel. In beide gevallen verandert wel het inkomen van de kaasproducent. En vermoedelijk uiteindelijk vooral de waarde van het grondbezit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten