Uit de serie Oude labels |
Politiek is economie: in de political economy (en zo heette de economische discipline in zijn beginjaren) verklaren economen politieke processen vanuit hun vakgebied. Zoals het feit dat ontwikkelingslanden hun landbouw vaak belasten, terwijl rijke landen de sector juist subsidieren (het zgn. ontwikkelingspatroon). En de observatie dat sectoren die concurreren met importen vaak beter worden ondersteund (of minder worden belast) dan de sectoren die exporteren (het anti-handelspatroon). En het feit dat bescherming van agrarische sectoren vaak toeneemt als hun inkomen in vergelijking met de rest van de economie achterblijft (het relatieve inkomenspatroon).
In de gisteren genoemde issue van AEPP geeft de Belgische hoogleraar Jo Swinnen een mooi overzicht van de stand van zaken in het vakgebied van de political economy met betrekking tot de landbouw. Ik citeer er nog een paar bevindingen uit.Als een land zich ontwikkelt, wordt er minder aan voeding besteed. Dat betekent dat consumenten (en de industrie) zich minder zullen verzetten tegen bescherming van de landbouw. De kosten van bescherming nemen ook af, want het gaat om steeds minder mensen. In die ontwikkeling nemen de inkomens in de rest van de economie vaak ook sneller toe dan in de landbouw, en dus hebben boeren een prikkel om zich te organiseren en te lobbyen voor ondersteuning. Het wordt als het ware aantrekkelijker om in lobbying en niet alleen in het bedrijf te investeren. Als de sector kleiner wordt is het ook makkelijker om zich te organiseren. Exportsectoren zullen minder worden ondersteund, omdat de prijselasticiteit daar minder gunstig is: een deel van de ondersteuning lekt weg naar het buitenland. Daarom is in veel landen de ondersteuning kleiner naarmate de export relatief groter is.
Afgelopen jaren is de theorie verder ontwikkeld aan de hand van het Grossman & Helpman paper (1994) met de mooie titel "Protection for sale". Zij gaan er vanuit dat iedereen net zoveel in lobbying investeert als nuttig, en dat politici hun eigen nut maximaliseren als een gewogen functie van de lobby-bijdragen (stemmen, geld voor de partijkas) en de maatschappelijke welvaart. Wie meer kans heeft op en meer belang heeft bij een goed invoertarief zal ook meer investeren in lobbying. Dat model kun je nog wat uitbreiden met de wens om verlieslatende activiteiten te ondersteunen. Een groeiende bedrijfstak zal ook minder in lobbying investeren omdat de binnen te halen bescherming gedeeld moet worden met nieuwe concurrenten. Bij krimpende bedrijfstakken is dat niet zo. Verder maakt het nog uit of er veel van de voordelen uit de lobby weer doorgegeven moeten worden aan andere schakels, zoals grondeigenaren of arbeid.
In zo'n framework maakt het natuurlijk ook uit of politici eigen manoevreer-ruimte hebben, of erg op de huid gezeten worden door hun kiezers. De dicatator heeft hier de meeste ruimte. Hoewel dat nog weinig zegt over hoe men dan deze eigen ruimte aanwendt: voor meer of minder bescherming. Maar in de literatuur is aangetoond dat de landbouw in een democratische omgeving meer beschermd wordt bij proportionele verdeling van zetels (rechtevenredige kiesstelsels) dan bij meerderheidsregels (zoals in een districtenstelsel, the winner takes all), waarin een kleine sector minder invloed heeft.
Verder zegt ook de politieke kleur nog wat: rechtse regeringen doen meer aan bescherming dan linkse, met als uitzondering in die landen waar de landbouwstructuur zeer ongelijk is: kleine boeren en grote latifundia's: dan wil links de kleintjes nog wel eens beschermen (en proberen een landhervorming door te drijven). Swinnen zelf heeft aangetoond dat in Europa de katholieke en conservatieve partijen voor bescherming van de landbouw zorgen.
Verder is er toenemend bewijs dat dramatische veranderingen in het landbouwbeleid vooral tot stand komen na een verandering in het politieke regime en een crisis. Voor een omwenteling heb je een man, een plan en een crisis nodig zo leerde ik vroeger al. Sommigen zullen terugdenken aan Paars en de varkenspest. In Europa de budget of WTO crises en sterke commissarisen zoals Mansholt of MacSharry of Fischler. Swinnen noemt als bewijs vooral wat sterkere staaltjes, zoals de dood van Mao in China samen met de hongersnoden. Of eind 19e eeuw de landbouwcrisis in Europa gelijk met toenemende politieke rechten voor de not-haves.
Verder is er de rol van de massa-media. Inmiddels is aangetoond in een vergelijking van 60 landen dat die een forse invloed hebben. In ontwikkelingslanden dragen ze bij aan minder sterke belasting (taxation) van de landbouw, in de ontwikkelde landen aan lagere bescherming. Ze werken dus corrigerend. De rol van twitter en bloggers is nog niet onderzocht, daar ligt nog een kans voor vernieuwend onderzoek. Mijn hypothese laat zich raden.
Maar lees eerst:
Johan F.M. Swinnen: The political economy of agricultural and food policies - recent contributions, new insights and areas for further research. In: Applied Economic Perspectives and Policy 2010 - 32.1 p 33-58
Geen opmerkingen:
Een reactie posten