vrijdag 11 april 2008

ruraal in de metro


De ontsporing in de Amsterdamse metro heb ik begin van de week even gemist, zo bleek vanavond bij het bekijken van het journaal. Dat kwam omdat ik in York zat voor een bijeenkomst van statistici en wetenschappers onder auspicien van de Verenigde Naties. De betrokken groep geeft een handboek uit over indicatoren om plattelandsontwikkeling meetbaar te maken. De VN vlag deed sommigen vermoeden dat ik in New York zat, maar het was in Old York bij het Engelse ministerie van Landbouw, DEFRA. Mooie gelegenheid om ook nog even de kathedraal te zien.

In de discussies leerde ik dat je bij platteland en plattelandsbeleid eigenlijk twee dingen moet onderscheiden. Ruraal heeft enerzijds te maken met landschap: het gaat om de 'countryside met verspreide bebouwing'. Dat laatste is overigens erg streekafhankelijk: je hebt ook platteland waar de bebouwing in de dorpen is (ook de boerderijen) of juist in een lijnbebouwing. Het beleidsvraagstuk is hier vooral: hoe betalen we voor het onderhoud - wat uiteenloopt van het deels agrarisch houden van onrendabele grond in berggebieden tot het zorgen dat gebieden niet volledig worden bebouwd (zoals in Nederland). Het gaat hier dus om grondgebruik, met als onderscheid ruraal / urbaan en bevolkingsdichtheid (density) als criterium. In dat geval is er in heel Nederland geen ruraal gebied te vinden, zeker niet als je meet op gemeenteniveau of hoger: dan wonen er al snel 150 mensen per vierkante kilometer.

Anderzijds heeft ruraal te maken met het beschikbaar zijn van voorzieningen, zoals arbeid, scholen en ziekenhuizen. Het gaat dan niet om landschap maar om de nabijheid (proximity) van voorzieningen. De Amerikanen gebruiken hiervoor het nuttige woord metropolitan area versus non-metro. Een metropolitan area is gebaseerd op een kern van 50.000 inwoners en rekent daaromheen alle gebied mee dat voor bv. werk naar deze stad pendelt - het is dus het concept van de economische arbeidsmarkt. In ons land hebben we non-metro gebieden overigens ook niet echt, vermoed ik.

De twee concepten betekenen dus ook dat je rurale gebieden binnen een metro kunt hebben (in Nederland bijvoorbeeld de Krimpenerwaard en vrijwel alle andere landbouwgebieden). Het echte probleem in plattelandsgebieden is dat van de rurale gebieden buiten de metro gebieden: die dreigen leeg te lopen door gebrek aan voorzieningen. Het ziekenhuis en de schoenenzaak ontbreken dan binnen rij-afstand (het metro concept is uberhaupt wel erg gebaseerd op de auto en houdt weinig rekening met Polen die in Nederland werken of met de ICT). Voor deze rurale non-metrogebieden is de vraag hoe we de leegloop begeleiden, of proberen te voorkomen.

Ziekenhuis

Als je een gebied dus duurzaam wilt houden zul je sneller moeten groeien dan de minimum omvang van een ziekenhuis, die door de kapitaalintensiteit en specialisatie tussen artsen snel in omvang toenemen. Bij de agrarische sector moet je dan niet zijn, zo constateerden verschillende sprekers.

Bij plattelandsontwikkeling gaat het immers om het creeren van banen en in de landbouw verdwijnen er juist banen en dat blijft ook zo door de mechanisatie. "Agriculture is part of the problem, not of the solution" zo meldde een Canadese collega. In de jaren 50 waren platteland en landbouw synoniem, nu niet meer. Overal is de landbouw maar een klein percentage van de economie en de werkgelegenheid. En een arbeidsplek in de landbouw vraagt vaak wel om veel kapitaal, zoals dure tractoren of gebouwen. Je kunt het dus beter zoeken in arbeidsintensieve sectoren als zorg, horeca, toerisme, natuurbeheer, om wat bedrijfstakken te noemen waar de landbouw zich mee zou kunnen verbinden. Veelzijdig platteland noemen we dat hier.

Gebieden die zich weten te handhaven, zo is o.a. de these van Robert Florida, weten vooral de creatieve en hoger opgeleide klasse aan zich te binden, bijvoorbeeld door goede voorzieningen ook op het vlak van natuur en buiten-recreatie. Deels is dat niet te beinvloeden (je hebt bergen en meren of niet), deels ook wel (voorkom verrommeling, zorg voor aantrekkelijk en toegankelijk landschap).

Tot slot bleek dat er geen behoefte is aan speciale plattelandsindicatoren om de vitaliteit van een gebied te meten. Het gaat om gewone, bekende indicatoren en die kun je dan uitsplitsen voor de gebieden ruraal/metro, ruraal/non-metro etc. Waarbij steeds weer blijkt dat in al die indicatoren (werkeloosheid, levensverwachting etc.) het onderscheid tussen de gebieden vrijwel verdwenen is. De achterstand van de jaren 50 is weggewerkt en ook sommige steden hebben het lastig, zoals in de Vogelaarwijken.

Geen opmerkingen: