zaterdag 30 mei 2020

Eco-Schemas in het GLB: ons EuroChoices paper

Voor het blad EuroChoices schreven we een paper over de mogelijkheid om eco-schema's in het GLB te combineren met de duurzaamheidsschema's van de industrie. Hier is het paper. 

dinsdag 26 mei 2020

frietaardappelen

Afgelopen dagen was er een interessante gedachtewisseling op Foodlog over de organisatie van de frietketen. Kees Maas meldt dat de Europese aardappelsector in 10 jaar is uitgegroeid van 4 miljoen ton aardappelen in 2010 naar 10 miljoen ton 10 jaar later. Gezien de sluiting van de horeca en daarmee wegvallen van het grootste deel van de afzet zit een aantal boeren nog met veel onverkochte aardappelen. Dat leidde tot een overheidsinterventie van 50 miljoen en een discussie op Foodlog over het risicomanagement in de keten.
Je mag immers verwachten dat boeren een deel van hun oogst al eerder verkopen om het prijsrisico te verminderen. Uit de discussie blijkt dat dat vermoedelijk vooral klei-aardappelen zijn, die zijn beter bewaarbaar dan zandaardappelen. Die teelt zou vooral mogelijk geworden zijn door drijfmest en beregenen waarmee wel een product gemaakt kan worden dat te bakken is.
Er lijken twee opties te zijn: of je teelt een ras specifiek voor 1 fabriek die exclusief dat ras heeft en met een pootgoedorganisatie ook het pootgoed levert. Vaak voor een bepaalde fast-foodketen. In dat geval is de boer zo geketend dat hij ook een contract krijgt van tonnen of ha's * een gemiddelde opbrengst waarbij het prijsrisico bij de fabriek ligt. Alleen het deel dat boven de contracthoeveelheid is gegroeid wordt dan tegen dagprijs afgerekend.
Er zijn ook nog altijd vrije boeren die dan wel zo slim zijn een ras te kiezen dat bij meerdere afnemers verwerkt kan worden. zodat ze geen hold-up probleem hebben. Ze kunnen zich dan indekken via gespreid verkopen (met levering op termijn), pools, deels toch contracteren of termijnmarkt. Vaak zit er in Nederland een collecterende handel / coöperatie tussen omdat de telers niet zo groot zijn of in de geschiedenis waren.
De uitbreiding zat afgelopen decennia vooral in Belgie en Noord Frankrijk waar de telers groter zijn en er een direct contact met de fabriek is. Daar wordt ook meer voor de retail en verdere exportbestemmingen geteeld en minder voor de gevestigde orde in de horeca waar Nederland al mee verbonden was.
De interventie van LNV was bedoeld voor de boeren die onverkoopbare aardappelen hadden. Er duiken nu verhalen op dat fabrikanten zouden proberen contracten te ontbinden en boeren een prikkel te geven van de regeling gebruik te maken, zo constateert AVM-Accon. Dat is raar.


maandag 25 mei 2020

Amsterdam en Urk

Nu we het toch over Flevoland hebben: Urk hoorde lange tijd bij Amsterdam. De stad kocht het eiland in 1660 voor 14.000 gulden, in die tijd best een aardig bedrag. Dan hadden ze een tussenstation voor hun schepen die via de Zuiderzee naar de Noordzee voeren en daarbij om het Enkhuizerzand heen moesten en dus bij Urk voor de deur langs kwamen.
Ik lees dit feitje in een aflevering van Ach lieve tijd - de historie van Flevoland en de Flevolanders. Een serie thematische bladen die Waanders in 1990 / 1991 uitgaf en die je dan samen kon bundelen in een map.  Met veel fotomateriaal. Hier en daar wat typo's in foto-onderschriften maar verder een leuke serie.
Het begin van het Zuiderzeeproject was overigens niet alleen de Zuiderzeewet die in 1918 door de kamers ging en die altijd wordt gekoppeld aan de overstromingen van 1916 met de hoge voedselprijzen en voedseldistributie van WO I als nevenargument. Al in de troonrede van 1913 zei koningin Wilhelmina "Ik acht de tijd gekomen voor.." Maar misschien was het grootspraak van haar minister Lely.

zaterdag 23 mei 2020

natuurbouw

In de jaren 70 deed de term 'Natuurbouw', als aanvulling op landbouw, tuinbouw en bosbouw een tijdje opgang. Het ging dan om het bewust scheppen van de fysische en ecologische randvoorwaarden waaronder de (gewenste) natuur zich kon ontwikkelen. Zo las ik in het boek over Otto (zie blog van gisteren). Zeker in Flevoland een toepasselijke term. Misschien moet de term weer maar eens opnieuw worden ingevoerd.

donderdag 21 mei 2020

Otto

ik besteedde de Hemelvaartsdag aan het lezen van de biografie van Will Otto - De startmotor van Flevoland. Otto was van 1963 tot 1976 directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en tevens Landdrost van het Openbaar Lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders.
Dat is dus een interessant boek want heel die periode heb ik er gewoond, en ik heb in 1975 nog stage gelopen bij het Projectbureau Almere van de RIJP dat Otto en zijn plaatsvervanger Roel van Duijn (niet dezelfde als de Amsterdamse provo) hadden opgezet onder leiding van D. Frieling. Mooie tijd en goed om multidisciplinair te leren denken.
Otto werd opgeleid in Wageningen als tropisch bosbouwer maar werkte maar kort in Nederlands Indië.gezien de onafhankelijkheid. Hij kwam in Nederland terecht bij de Cultuurtechnische Dienst, de voorloper van de Landinrichtingsdienst. Die stond onder leiding van Schilleman Herweijer, die later zijn voorganger als DG bij LNV zou zijn. Die mocht ik bij leven nog wel eens ontmoeten op een verjaardagsfeestje en kende het LEI goed. Niet alleen uit zijn DG tijd maar omdat Otto een samenwerking opzette als hoofd afdeling Onderzoek van de Cultuurtechnische Dienst. De biografie citeert Herwijer over Otto (p. 86): "De omvorming van de oude afdeling Onderzoek -de winkel die alles zonder overleg zelf deed- naar de nieuwe operationele inspectie met zijn provinciale vertakkingen- was het werk van Otto. Pas toen kreeg het onderzoek greep op de eigenlijke planvorming. De brug tussen het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW), Stichting Bodemkartering en het Landbouw Economisch Instituut is door hem geprojecteerd en geslagen. De vertaling van onderzoek naar de praktijk en uitvoering is zijn werk". De eerste twee instituten zouden later opgaan in Alterra.
De kern ven het boek is natuurlijk zijn werk in Flevoland. Met name ontwerp en bouw van Lelystad kreeg vorm onder zijn leiding en ook Almere werd ontworpen. Maar eerder komt al Dronten aan de orde met de controverse over het centrum en de bouw door Frank van Klingeren van de Meerpaal. Ook nog een interessant hoofdstuk over de Markerwaard. Als DG kreeg Otto nog te maken met mestoverschot en de visfraude, de directie Visserij viel onder zijn leiding.
Al met al een interessant boek. Het is geschreven door zijn zoon Maarten F. Otto. Die zelf al aangeeft dat een biografie uit eigen kring zo zijn nadelen heeft. Het wordt al snel particulier en hier en daar (het verhaal van de familie als ramptoerist in de zomer van 1953 op Schouwen die met de auto in de modder blijft steken) is dat ook niet helemaal voorkomen. Soms is het ook wel schattig, zoals de afbeelding van de suikerzakjes die aangeven dat er voor de functie nogal door Nederland werd gereisd. Maar ik begrijp dat het plan voor de biografie van een oud-RIJP medewerker kwam en er geen geld werd gevonden voor een externe biograaf. De auteur is overigens historicus.
Het boek is documentair wel zeer compleet, wat hier en daar wel leidt tot lijstjes van bullitpoints met optredens en openingen van wegen en gebouwen (daar kon je in de polders een dagtaak aan hebben). Vermoedelijk is dit het perfectionisme dat de geportretteerde ook kenmerkte. Het boek is keurig gebonden  uitgegeven bij Barkhuis.

Ik noteer ook nog even dat Anita van DIssel ooit een veelomvattende studie van de RIJP heeft gemaakt: 59 jaar eigengereide doeners in Flevoland, Noordoostpolder en Wieringermeer.Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders 1930 1989. uit 1991. Overigens een wat rare titel want de tot het aantreden van Otto was het de Directie Wieringermeer, deels met de toevoeging (Noordoostpolder). Wat me nog brengt op 1 foutje dat ik in het boek van Otto over Otto tegenkwam en die vaak gemaakt wordt: de Wieringermeer betitelen als IJsselmeerpolder. Dat is niet juist. Het is een Zuiderzeepolder. De polder is van 1930, de Afsluitdijk van 1932. Laat ik ook eens perfectionistisch zijn.

woensdag 20 mei 2020

risicomanagement

In de Foodlog-discussie waar in in de vorige post naar verwees schreef ik een stukje over risico management bij aardappelen. Ik neem het hier op, ook om het later makkelijk terug te vinden in het eigen archief. Je kunt er natuurlijk een paper over schrijven. En ik weet niet welke praktijken de ketens op dit moment precies toepassen, dus misschien is wel geen verbetering mogelijk. Met deze disclaimers mijn inzichten voor meelezende niet-kenners:
Bij het poten van de aardappelen neemt een teler een forse hoeveelheid risico op zich, zowel teelt risico's (hoeveel groeit er van welke kwaliteit) als prijsrisico's. Zijn/haar taak is die zo snel mogelijk te reduceren, uit goed begrepen eigen belang. Daarbij kun je net als bij aandelen wel aannemen dat vrijwel alle informatie in de markt is verwerkt en dat je die als individu niet gaat verslaan. Sterker: handelaren met hun contacten in het buitenland hebben eerder een informatievoorsprong dan de individuele teler in bv. Zeewolde.
Natuurlijk kun je van een gokje houden, of een hoge prijs echt nodig hebben maar anders is het dus aantrekkelijk om de verkopen (niet de leveringen) over het hele seizoen te spreiden. Met andere woorden als 1 maart 60% van de NW Europese oogst is verwerkt tot frietjes, is het mijns inziens slim om ook de prijsrisico's voor zo'n percentage afgedekt te hebben. Sommigen beginnen daar al mee als de aardappelen nog te velde staan (als je dat voor een groot deel van je oogst doet vergroot je je risico, omdat bij een kleine oogst de prijs oploopt).
Voor die spreiding van verkopen zijn er diverse instrumenten: regelmatig zelf wat verkopen, met andere boeren de aardappelen 'poolen' in een gezamenlijke verkoopvereniging zodat iedereen de gemiddelde seizoensprijs krijgt, of afdekken op een termijnmarkt (zie de literatuur als je wilt weten hoe dat werkt). En je kunt met de fritesfabrikant ook allerlei specifieke contracten ontwikkelen waarbij risico aan de fabriek wordt overgedragen.
Boeren kennen deze methodieken allemaal, maar de meelezer leert er wellicht wat van.

Als boeren de huidige prijzen (over meerdere jaren) niet goed genoeg vinden als beloning voor die risico's dan zullen een aantal boeren stoppen met de teelt en wat anders zaaien. Soms zie je nog wel eens dat iemand zijn grond dan verhuurt aan de buurman die het met zijn machines doet en er dus een schaalvergroting optreedt met wat lagere kosten. Maar als de omvang van de teelt terugloopt heeft de fabriek een keuze: een hogere prijs bieden of het risico op zich nemen. Want prijs/inkomen en risico zijn twee kanten van dezelfde medaille: ondernemers willen best risico lopen als ze er voor betaald worden. Een vergaande vorm van het overnemen van het risico door de fabriek is dat zij de teelt volledig contracteren en zelf of met een loonwerker de hele oogst doen. Ze huren alleen land.
In sommige situaties (ik weet niet hoe dat zit met fritesrassen) loopt een boer nog een extra risico, omdat hij zijn product maar bij 1 fabriek kwijt kan, bv. omdat hij een ras aardappelen heeft dat alleen die fabriek wil. Dan is er "een debiteurenrisico": als de fabriek afbrandt of failliet zou gaan heeft de boer die zijn aardappelen nog niet heeft verkocht, ook een probleem. Het is toch al niet een benijdenswaardige positie, omdat een boer na het kopen van het betreffende pootgoed en het planten ervan, geen kant meer op kan en dus onder druk wordt gezet ("tja meneer, meer kunnen we niet bieden, de afzet naar verweggistan valt dit jaar toch tegen"). Dan liggen contracten (zie onder) wel erg voor de hand. Een alternatief is dat boeren via een coöperatie eigenaar zijn van de fabriek (economen hebben wel beweerd dat dit een van de verklaringen is voor het bestaan van coöperaties)

Dat een fabriek soms beter de risico's kan hanteren dan een boer komt dan doordat die beter toegang heeft tot de kapitaalmarkt, waarmee dus beleggers het risico deels op zich nemen. Mede door de hoge grondprijzen, het aanhalen van de broekriem en het feit dat een aantal het bedrijf niet in stand hoeft te houden voor de volgende generatie, kunnen gezinsbedrijven in de praktijk ook veel risico op zich nemen. In sommige landen wordt een deel van het risico doorgeschoven naar de grondeigenaar omdat de pacht direct afhankelijk is van de oogst. In Nederland is dat indirect via de pachtnormen ook zo.
Daar waar contracten een sterke rol spelen, gebeurt dat vaak ook om andere reden: wie heeft de beste informatie om besluiten te nemen. Zo worden conservenerwtjes gecontracteerd omdat weer of geen weer, de aanvoer naar de fabriek gegarandeerd moet zijn. Bij vleeskalveren ligt de verklaring in de historie van voedselveiligheid waarover de slachterijen absolute zekerheid wilden hebben dat er niet met hormonen werd gerommeld. In de loop van de geschiedenis zijn er tal van soorten contracten geweest, daar is heel veel in geïnnoveerd (in Zeeland had men in vlas ooit het Stikvast contract). Bij suikerbieten heeft het tussen 1860 en 1900 veertig jaar geduurd voordat de huidige vorm was gevonden. En recenter kennen we in de glasgroente nog de overgang van veiling naar contracten. Maar bij veel van deze veranderingen en innovaties speelt dus veel meer dan alleen wie draagt de risico's tegen welke beloning.

zondag 17 mei 2020

pleidooi voor sanering (toen)

De productie van consumptieaardappelen - inclusief de aardappelen voor de veredelingsindustrie - is in de EEG onvoldoende gesaneerd, hetgeen mede veroorzaakt wordt door productie- en afzetstimulerende maatregelen. Aldus het Produktschap voor Aardappelen in het boekje Aardappelen in beweging in 1972. Met de veredelingsindustrie werd met name op de fritesindustrie gedoeld. Vooral Frankrijk moest het ontgelden met zijn steun aan producentenorganisaties. Het produktschap schatte in dat het areaal met 100.000 ha per jaar ingekrompen moest woden. "Ook Nederland zal aan deze inkrimping mee moeten doen".Deels is dat ook gebeurd, veel teelt op minder opbrengende zandgronden (o.a. in Duitsland, deels voor veevoer) verdween.
Ik kwam het boekje tegen bij het opruimen van het archief. Vroeg me ineens af hoe lang geleden het is dat een Nederlandse door boeren gedomineerde organisatie het woord sanering als noodzaak heeft opgeschreven. In de neo-liberale tijd gebeurt dat gewoon, het is geen beleid meer.
Tegelijkertijd loopt er op Foodlog een interessante discussie over de import van primeurs, die sommige fritesaardappeltelers blijkbaar een doorn in het oog is vanwege de vraaguitval. 

zaterdag 16 mei 2020

brede bouwplannen

Deze week meende ik een niet-econome uit te moeten leggen wat een Lineair Programmering is en hoe een LP werkt. Grappig dat ik kort daarna dit kleurenschema tegenkwam. Het geeft aan welke vruchtopvolging goede resultaten geeft, en welke niet. Daarmee ben je er nog niet want je hebt ook vruchtwisselingseisen en saldi berekeningen en nog veel meer nodig. Maar het is leuk, zo'n Mondriaan schema.
Uit de brochure Bouwplan en vruchtopvolging op de akkerbouwbedrijven. van de Federatie van Verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting in Noord-Holland in januari 1953, 2e herziene druk. Voor wie zo niet kon kiezen had het boekje ook nog A tot R voorgekookte bouwplannen. En wat hadden ze toen nog veel gewassen, koolrapen, kanariezaad, karwij, stekbieten, vlas, rode en witte klaver etc.

donderdag 14 mei 2020

ketenorganisatie en de historie van de suikerbiet

Er zijn allerlei manieren om de keten van boer naar consument te organiseren. Boeren met een speciaal product lopen er nog wel eens tegenaan dat dit misschien wel een grotere innovatie is dan de productontwikkeling. Soms gaat het ook echt mis, zoals nu bij de frites-aardappelboeren die met bijna onverkoopbare voorraden aardappelen zitten omdat de horeca in veel (export)landen door de Corona-lock down als klant is weggevallen. Toen ik nog op een akkerbouwbedrijf woonde had je 1 dominant ras, Bintje en dat ging zowel naar de fritesindustrie als naar de supermarkt. En die verkocht je in porties door het jaar heen (levering februari of mei of zo) of je verkocht ze via een gezamenlijke pool, die zo'n verkoopstrategie had.

Later zijn specifieke aardappelen voor de frites-industrie gekweekt: minder suiker, dat is goed voor de bakkleur, en we willen lange frietjes, desnoods met een ras dat veel stikstof vraagt. Waarmee de telers van hooguit 5 fabrieken in Nederland afhankelijk worden, en misschien in de praktijk via contracten en specifieke rassen nog wel minder. En blijkbaar wordt het risico op de teler afgwend en heeft die geen mogelijkheden tot pools, termijnmarkten of regelmatige verkoopstrategie maar is min of meer gedwongen net als sommigen graag doen bij speculatieve teelten als uien om alles tot de levering in het voorjaar te bewaren voor verkoop. Voor de belastingbetaler geen ideaal ketenontwerp.
Dat dit probleem al oud is en ook onze voorvaderen daar mee worstelden blijkt uit de opkomst van de suikerbietenteelt. De eerste suikerbieten werden, althans in Zeeland, in  1812 verbouwd op bevel van Napoleon die zelf het continentaal stelsel had ingesteld waardoor de rietsuikerimport wegviel. Iedere gemeente moest ongeveer 1% van zijn akkers met suikerbieten betelen. Het werd met lijdelijk verzet en gebrekkig uitgevoerd en het is onduidelijk of in 1813 de verplichting nog gold - zo schrijft mijn bron.
Rond 1860 was de biet terug: Belgische fabrikanten begonnen percelen te huren in Zeeuws Vlaanderen. De fabrikant leverde arbeid, de boer moest de oogst wel naar de haven brengen, en ontving landhuur. Langzaam breidde het areaal zich uit, maar er was weerstand omdat het idee was dat de suikerbiet de grond uitputte. Fabrikanten waren ook niet tevreden want ze kregen de slechtste percelen aangeboden (en konden blijkbaar de kwaliteit vooral niet goed beoordelen). De boer had geen belang bij de oogst, hij had eigenlijk nog het liefst weinig kg, dan hoefde hij minder naar de haven te vervoeren  - iets wat hij voor andere producten ook niet deed.
Landhuur werd vervangen door contracten waarbij "in de voorverkoop" een prijs per ton bieten werd vastgesteld. Maar dan moesten de bieten per mandje worden gewogen, in de kou van de herfst met toeziend oog van boer en bieten-agent. Daar schijnt menig borrel bij gedronken te zijn, maar ideaal was het niet.
Om boeren over te halen te contracteren ging men met voorschotten werken, waarmee ook de inzet van meststoffen en arbeid (nu blijkbaar door de boer te regelen) werden voorgefinancierd. Dat leidde weer tot een nieuw probleem: men trok boeren aan die dat geld nodig hadden voor hun schulden die overgebleven waren van de oude oogst, en de boer teelde minder, ofwel: pleegde contractbreuk.
Inmiddels was wel gebleken dat het met de uitputting meeviel, maar er waren toch nog veel pachtcontracten die de teelt verboden of reguleerden.
Na de Frans-Duitse oorlog van 1871 braken een aantal goede jaren aan: hoge prijzen, de rassen waren veredeld en leverden tot 50 ton op, men had de teelt inmiddels onder de knie en boeren zagen het voordeel dat je in de bieten door veel met de hak het land in te gaan, de akkeronkruiden goed onder de duim kon houden. Zeeuwen hadden hun perceel graag schoon, zoals van stiekgras (elders: puin of kweek)  en het moeilijk van graan te onderscheiden duist. Als het gewas schoon werd geacht, kwam er nog een nalezing, ook wel klopjacht genoemd. Gingen ook de in het zaad schietende bieten, de zgn schieters, eruit.
Maar in 1877 brak de malaise aan: gasfabrieken namen de verlichting over dus de prijzen van koolzaad voor de petroleumlampen stortte in, meekrap voor de rode verf werd vervangen door een chemisch product uit steenkolenteer en Amerikaanse granen overspoelden de wereldmarkt door het openleggen van de midwest. Alles liep tegen, behalve de teelt van bieten. De voorschotten waren meer dan welkom. Het was ook goed voor de volkseconomie: de arbeider kon weer met de hak het land in. En verpachters zagen wel in dat ze hun verbodsbepaling in de pachtcontracten moesten strepen om nog pacht te kunnen ontvangen.

En dus breidde de teelt zich uit. Nieuw probleem: havencapaciteit. Op al die kleine haventjes was geen ruimte voor elke boer om zijn hoop bieten te storten tot het schip kwam en het wegen met het mandje begon.  Exportindustrieën lopen wel vaker tegen logistiek op, in Brazilië heden ten dage ook nog. De weegbrug bood uitkomst. Maar fabrikanten voelden daar eerst niet voor, want die kregen er nu een risico bij: dat bij hoge vloed of wateroverlast, de bieten (die nu geleverd waren zodra ze de weegbrug over waren en aan de hoop lagen) deels wegspoelden.
IN 1894 bij het eind van de malaise was bij alle boeren die niet te ver van een haventje woonden en over genoeg mest konden beschikken (en ander knelpunt) de teelt ingeburgerd. 35 jaar na de start!.
De malaise had ook tot afhankelijkheid geleid. De fabrikant stelde elk jaar de voorwaarden en prijs vast en de boer had maar te accepteren, een telerscommissie was niet iets wat men kende. Fabrikanten vormden daarbij een bond, een kartel dus. Aan beide kanten vonden allerlei intriges plaats (mijn bron verteld niet welke). De fabrikanten lieten hun rassen op suikergehalte veredelen wat ten koste ging van de kg-opbrengst. Maar men betaalde uit naar kg opbrengsten, dus dat zinde de Zeeuwse boer niet. Fabrikanten wilden wel op gehalte uitbetalen, maar alleen als aan de fabriek dat gehalte kon worden bepaald, maar daar hadden de boeren weer geen vertrouwen in.
Toch breidde de teelt nog uit en 1896 was een bijzonder goed jaar, opbrengsten van 50 ton gemiddeld tot 70 ton op de beste percelen. Dat zou decennia lang niet meer gebeuren. Dat leidde eerder tot meer dan minder ontevredenheid. Er werd nog geprobeerd om als bond van telers invloed op de contracten te krijgen, en hoewel er wel wat werd bereikt, was dat in de ogen van de boeren toch niet genoeg. En zo kwam men tot het alternatief van de cooperatieve bietenfabriek. 3 oktober 1900 ging die in Sas van Gent van start, de enige plek in Zeeland waar men genoeg zoet water had.

Kortom: ketenontwikkeling kan enige tijd in beslag nemen. Mijn bron is nummer 1352 van De Veldbode, het kerstnummer van 25 december 1928, een aan Zeeland gewijd nummer.met veel van dit soort lezenswaardige verhalen

dinsdag 12 mei 2020

Melkweg 2000

Ook uit de oude doos maar nieuwer is Melkweg 2000 dat Reimer Strikwerda schreef op verzoek van CR Delta in 1998 bij de start van dat bedrijf.
Een wat merkwaardige titel, de omslag deed me eerst vermoedden dat het een sterrenkundig verhaal was.
Het boek begint met een verhaaltje over de Holstein Frisians en daarna over het Fries Rundveestamboek, zodat ik de indruk kreeg dat eerst wat hete aardappels moesten worden opgediend en ook verderop vond ik het als leek lastig de draad te ontdekken. Dat mag niet verbazen want de auteur heeft het in de inleiding ook al over "De merkwaardige -maar bewust- gekozen opzet van Melkweg 2000".
Maar verder is het een leuk boek. Vooral de kadertjes met bedrijfsreportages van bekende fokkers, maar ook koe-tekenares Marleen Felius en een beroemde postzegel zijn leuk. Al met al toch een boekje voor een leuke avond.landbouwgeschiedenis. Waarbij vooral de schaalgrootte ontwikkeling weer eens duidelijk wordt: in de jaren 80 bij de melkquotering had een bedrijf gemiddeld nog maar 40 melkkoeien (nu 100).

maandag 11 mei 2020

Uit schor en slik

Op de wiki googlede ik even het volkslied van Zeeuws-Vlaanderen. Instructief want het lemma meldt dat dit lied, net als het Zeeuwse volkslied, pas van na de eerste wereldoorlog is. Omdat de Belgen vonden dat Nederland met zijn neutrale houding te pro-Duits was geweest, en dat dus Zeeuws-Vlaanderen en Limburg maar bij Belgie gevoegd moesten worden. Heb je al die vluchtelingen opgevangen, krijg je dat. Dan helpt blijkbaar een lied.
Enfin, dat ik het opzocht kwam omdat ik een boekje uit 1951 bekeek. Dat heet Uit Schor en Slik hun land, en de auteurs gaven aan dat de titel ontleend werd aan dat lied:


Waar eens 't gekrijs der meeuwen
Verstierf aan 't eenzaam strand,
Daar schiepen zich de Zeeuwen
Uit schor en slik hun land;

Het boekje is overigens een uitgave van de Kring Zeeland van de Nederlandse Fruittelers Organisatie, en samengesteld door het Rijkstuinbouwconsulentschap voor Zeeland en West-Noord-Brabant te Goes. Het is een boekje dat fruittelers bodemkunde bij brengt. Kostte 3 gulden 25, best een bedrag in die tijd. Maar voordat alle ins en outs over de bodem worden behandeld, is er eerst een lang hoofdstuk over het ontstaan van die bodem en alle inpolderingen. Het boekje bevat ook polderkaarten met alle polders in het gebied, zo ongeveer van de polder Royale bij Moerdijk tot de Catspolders in ZeeuwsVlaanderen. Met hun jaartal van inpoldering. Leuk om te lezen. 

zondag 10 mei 2020

advertenties uit De Veldbode

Komende weken af en toe wat foto's van oude advertenties. Ik vond in mijn Zeeuws Archief een exemplaar van De Veldbode uit 1923. Dit geïllustreerd weekblad voor de land- en tuinbouw was jarenlang een concurrent van De Boerderij. Werd uitgegeven in Maastricht. En had van tijd tot tijd special issues.
Zoals die met het verslag van de landbouwmanifestatie uit 1923, georganiseerd door het NRS (Nederlands Rundvee Stamboek) en het Trekpaard (het stamboek van de Belgische trekpaarden). Met een defilé voor Koningin Wilhelmina met praalwagens uit de provincies. Het moet een grootste happening zijn geweest. Ik bespaar de lezer en mijzelf alle verslagen van de keuringen en wedstrijden.
Wat zo leuk is aan het blad zijn de advertenties. Met bekende namen, de eerste stationaire motoren en de Fordson tractor (je moet maar durven tussen al die paarden), en vooral veel bekende zeeuwse namen met (paarden)folkstallen. Brooijmans, Delst, Kosten, Sneep (Ditnteloord) en alle Zeeuwsvlaamse namen. Maar ook veevoer van Duyvis / Calvé. En uitgangsmateriaal van de Wilhelminapolder en Van der Have. het is een wereld die niet meer bestaat, het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets. Maar ik beleefde er wel plezier aan.

Economielessen uit de jaren 50

In het Flevolandse familiearchief kwam ik een stapeltje boeken tegen die in de jaren 50 werden gebruikt om voorlichters en boeren iets over economie en boekhouden te leren. Leuk om door te bladeren. Zo schreef ir. G.D.J. Struikenkamp "Enkele grondbeginselen van de economie" als publikatie van de Commissie kadercursussen. In 48 pagina's en begrijpelijk Nederlands een inleiding in schaarse goederen, arbeidsverdeling en de ruil, prijsvorming, inkomensvorming en internationale handel. Met grappig bedoelde tekeningen van H.J. van 't Slot.
Veel uitgebreider is het in mijn geboortejaar uitgegeven "Economie voor landbouw en landbouwbedrijf"van E. Broekhius. Het verscheen bij Wolters in Groningen en Djakarta. Afdeling A bevat 5 hoofdstukken Theoretische economie, Afdeling B gaat over algemene landhuishoudkunde (van de crisis 1880 via de prijsvorming van landbouwproducten (wie kent De regel van King en de Cyclus van Hanau?) naar de landbouwpolitiek. Afdeling C gaat over bijzondere landhuishoudkunde, wat we nu bedrijfseconomie noemen (arbeid, kapitaal, de ondernemer, de bedrijfsboekhouding, de bedrijfsvergelijking, de bedrijfsbegroting) gevolgd door een groot aantal hoofdstukken waarin alle bedrijfstakken de revue passeren. En dan is er nog een afdeling D met bijzondere onderwerpen. Deze capita selecta behandelen onder andere kosten en kostenberekening, waarde van de grond en het kleine boeren vraagstuk. Het beroemde LEI rapport was toen net een paar jaar uit.
Verder kwam ik tegen: Landbouwbedrijfsleer voor het economisch lager en middelbaar land- en tuinbouwonderwijs van J. Botman sr. Uitgegeven bij Muuses in Purmerend. Ik ben nog opgegroeid met de VAT-typering maar Botman geeft de volgende lijst van bedrijfstypen in de landbouw:
* akkerbouwbedrijven
* veeteeltbedrijven
wv. Zuivelbedrijven, Vetweiderijen, Pluimveehouderijen, Varkenshouderijen, Schapenfokkerijen
* Gemengde bedrijven
* Tuinbouwbedrijven
(onder verdeeld in: vollegronds- of koudegrondsbedrijven, glascultuurbedrijven, bloemisterijen, bloembollenkwekerijen, boomkwekerijen, fruitteeltbedrijven, zaadteeltbedrijven.

Botman schreeft ook een boekje Landbouwboekhouden, wat dan weer bij Noordhof in Groningen werd uitgegeven. En tot slot, ook als Publikatie van de Commissie Kadercursussen schreef J. Bilker iets over de Aan- en verkoopcooperaties in de landbouw.

zaterdag 9 mei 2020

Voedselketen functioneert goed, Voedselsysteem niet.

Mooi verhaal in The Economist van dit weekend over de voedselketen: hoe mondiaal dat is en hoe goed het blijft functioneren in de Corona-crisis ondanks wat problemen met hamsteren, arbeidsmigranten op de boerderij, duur luchttransport en Amerikaanse slachthuizen met ziekte.
Tegelijkertijd zijn er mensen die vinden dat is aangetoond dat het voedselsysteem failliet is. De ketens die zorgen voor ons eten werken prima, en daar hoeft de overheid niet zo heel veel aan te doen. Het gaat alleen gepaard met heel veel externe kosten, op milieu en leefstijl gerelateerde ziekten. Daar functioneert het systeem niet goed. Dat is niet heel erg aangetoond door de crisis (afgezien van bijdragen aan luchtvervuiling en de opname op de IC van veel mannen met overgewicht). Er was al alle reden wat aan die externe kosten te doen. Ook al doet de keten het in de crisis prima, dat blijft nodig, of de corona-crisis dat nu aantoont of niet.

woensdag 6 mei 2020

oude proefschriften uit het LEI

In de stapel op te ruimen boeken kwam ik 2 proefschriften uit het LEI tegen die uit de jaren 50 dateren. Jan de Regt promoveerde op 6 mei 1957 (deze dag 63 jaar geleden dus) op "Het financierngsvraagstuk in de Nederlandse landbouw"aan de NEH in Rotterdam, de voorloper van de Erasmus Universiteit. Leuk om nog eens door heen te bladeren. De eerste 100 pagina's worden besteed aan beschouwingen over de vermogensbehoefte van bedrijven. Met een interessante bijlage over het afzetpatroon van diverse producten in de maanden na de oogst. en over de gebruikelijke wijzes van afzet. Daarna komt de creditzijde van de balans aan de orde met een beschrijving van het kredietwezen. Dat leidt tot een confrontatie waarbij ook van meer dan 5000 bedrijven bij de landbouwboekhoudbureaus cijfers worden verzameld en wordt ingeschat of er een liquiditeitstekort dreigt. Dat lijkt vooral op grote akkerbouwbedrijven van jonge boeren het geval. Die betaalden toen 3000 gulden voor een ha grond. Na al die jaren is er in het onderzoek een hoop verandert, en toch ook weer niet als je het zo leest. Een toonaangevend werk voor het financieriingsonderzoek van het LEI, dat ik niet kende.
Proefschriften bevatten toen nog geen voorwoord, dankwoord of CV dus verder blijft het wat onduidelijk wie de auteur was. Ook de stellingen (als ze er waren) zijn verloren gegaan in mijn exemplaar.
Dat geldt niet voor het proefschrift van Jan Mol, die in 1959 in Wageningen bij prof. Thurlings promoveerde op Onderzoek naar de bruikbaarheid van de opbrengstwaardeleer voor de taxatie van landbouwgronden. Blijkbaar een issue in die tijd, mede door de prijsbeheersing door de overheid. Stelling 7 "De grote uitbreiding welke de varkens- en de kippenhouderij te onzent heeft te zien gegeven, heeft een drukkende werking uitgeoefend op het prijsniveau van de Nederlandse zandgronden".  Daar moest ik even over nadenken, want nu geldt door de mestoverschotten het omgekeerde. Maar vermoedelijk redeneert Mol dat door de intensieve veehouderij er vraaguitval is: die boeren steken hun geld in kippen of varkens en kopen geen weidegrond aan om hun melkveebedrijf uit te breiden. De tijden veranderen.

maandag 4 mei 2020

Agrarisch herstel en herverkaveling

Misschien is 4 mei wel een goede dag om even stil te staan bij het herstel van Walcheren na de slag om de Schelde. Uit het Flevolands familiearchief bladerde ik door een rapport uit 1956, geschreven door toenmalige collega's van mijn vader in de Rijkslandbouwvoorlichtingdienst in Zeeland. Er was trouwens ook een Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst, maar dat terzijde.
"Landbouwvoorlichting in de herverkavelingsgebieden" heet het extra nummer van het blad Landbouwvoorlichting uitgegeven door de Directie van de Landbouw. Begin jaren 80 bestond dat blad nog, ik heb er wel eens wat in mogen publiceren, maar dat terzijde.
Het rapport legt uit dat het kabinet in 1947 de Herverkavelingswet Walcheren aannam. Omdat de toenmalige ruilverkavelingswet onvoldoende mogelijkheden bood (het rapport geeft niet aan wat dan het probleem was maar hint op te lange procedures). Na 1953 werd die wet ook van toepassing verklaard op Schouwen-Duiveland, Tholen, de Zak van Zuid-Beveland en Waarde.
Interessant hoe dit samenging met krot-opruiming en het uit de dorpskern plaatsen van boerderijtjes. Zo werd voor St. Annaland (Tholen) een dorpssanering ontworpen. Er stonden in het dorp 273 (sic!) boerderijtjes van gemiddeld 3.4 ha die voornamelijk actief waren in de grove tuinbouw. (St. Annaland was bekend om zijn vroege aardappelen). Die teelten vroegen weinig bewaarruimte, maar er waren ook 13 veebedrijven bij. Er werden 50 nieuwe woningen beschikbaar gesteld om de krotten op te ruimen.
Er is veel aandacht voor bemesting en grondmonsters in het boekje. De boeren moesten blijkbaar hun nieuwe bodems goed leren kennen. De voorlichtingsinstrumenten bestonden uit circulaires, praatavonden, en bedrijfsbezoek (individuele voorlichting)
Interessant is ook dat er voor Walcheren in de Noordoostpolder 3000 ha beschikbaar was gesteld (Walcheren zelf is pakweg 15.000 ha). "Die zijn helaas niet ten volle benut. Algemeen was men in Walcheren erg hokvast en zonder dringende noodzaak was er weinig animo om het eiland te verlaten. Sommige kandidaten trokken zich weer terug, andere werden afgewezen.". Wie goede grond had en eigenaar was, zat niet op een pachtbedrijf in de NOP te wachten, tenzij er een forse bedrijfsvergroting zou plaats vinden. Dat wilde de Directie Wieringermeer (zoals de RIJP nog heette) dan weer niet. Zodat vooral degenen gingen die hun bedrijfsgebouwen zelf moesten herbouwen en dat niet konden betalen, zo stelt het rapport. "Getracht werd om het aantal sollicitanten zo hoog mogelijk op te voeren en veelal was een extra bezoek nodig (onduidelijk is over dat van de voorlichter was of naar de NOP - kjp) alvorens een besluit kon worden genomen".
Na de ramp leek hetzelfde te gelden voor de andere overstroomde gebieden. "Voor het vertrek naar de domeingronden (naast de NOP ook de nieuwe polders in het Sloe (Quarlespolder) en de Braakman) bestond niet overal even grote animo".  en "De overredingskracht moest in sommige gevallen zeer groot zijn, zowel tegenover de boer als tegenover zijn vrouw en soms zijn kinderen:.
Na 1953 vertrokken er 98 grondgebruikers naar de NOP (61 van Schouwen-Duiveland, 24 van Tholen, 7 uit de Zak van Zuid-Beveland en 6 uit Waarde) en ook nog 9 naar de Braakman en 5 naar de Quarlespolder.


zondag 3 mei 2020

John Bates Clarck 2020

De JBC medaille gaat dit jaar naar Melissa Dell, zo meldt The Economist. Het is de jaarlijkse prijs voor de beste jonge econoom (beneden de 40 jaar.) Als studente combineerde ze haar les koloniale economie met een inzicht van een tripje naar Peru en realiseerde zich dat daar een natuurlijk experiment voor het oprapen lag:. In Peru en Bolivia had de Spaanse kolonisator in sommige streken een institutie die bekend staat als het 'mita" systeem: in die regio's moesten tussen 1573 en 1812 moest 1 op de 7 volwassen mannen van de oorspronkelijke bevolking in de zilver en loodmijnen werken. In deze regio's ligt nog heden ten dage het inkomen (gemeten in consumptie) 25% lager, is de bevolking minder opgeleid en is meer afhankelijk van zelfvoorzieningslandbouw dan in de regio's waar het systeem niet gold. Het verleden werkt dus lang na.
In de regio's zonder mita-systeem waren de grote haciënda's dominant. In de mijnbouwregio's zat de overheid niet te wachten op dergelijke concurrenten in de arbeidsmarkt. Die hadden de macht om te lobbyen voor betere wegen en andere publieke goederen. Er was meer ruimte om te investeren, na 1812 was er minder chaos en bandeloosheid. Waarmee meteen aangegeven is dat het idee dat het grootgrondbezit slecht was voor de ontwikkeling van Latijns Amerika genuanceerder ligt dan men vaak stelt.
Op vergelijkbare wijze heeft Dell aangetoond dat in Indonesië de dorpen die dichter bij de Nederlandse suikerfabrieken lagen, het ook vandaag de dag nog beter doen dan verder afgelegen dorpen. Lobbyen voor de vestiging van een groot bedrijf kan dus ook voor toekomstige generaties nuttig zijn. Als je er maar niet schatplichtig aan wordt.

zaterdag 2 mei 2020

Long Read


Mijn long read over het Nederlandse voedselsysteem naar Corona wordt veel gelezen. Dank voor alle reacties op de sociale media, leuk dat het stuk helpt de gedachten te ordenen en de discussie te voeren. Inmiddels staat het stuk op vier plekken, dus je kunt je favoriete opmaak en discussieforum kiezen. Daarnaast wordt er op LinkedIn veel gereageerd.