·
het
concurrerende evenwicht van vraag en aanbod waarbij de concurrentie inhield dat
mededinging voorkwam dat individuele spelers invloed hadden op de prijs
·
vraag
komt van de consumenten en daar is verder weinig van te zeggen, anders dan een
simpele (ordinale) nutsfunctie. Geen links met psychologie of zo iets.
·
Ook
al gebruikten managers andere vuistregels, bedrijven werden verondersteld winst
te maximaliseren
·
Imperfecties
bestaan (oligopolie etc.) op het moment dat de spelers invloed hebben op de
prijs
·
Welvaartsfuncties
zijn individueel.
Ondanks deze
nuttige synthese overtuigde dat niet iedereen. Knight publiceerde zijn studie
over risk, uncertainty and prices, en maakte duidelijk dat de theorie toch wel
erg veel eisen stelt die je in de praktijk niet herkent. J.M. Clark, een bekend
bedrijfseconoom, kwam met de studie naar overhead costs, die afnemen per
eenheid product bij oplopende productieomvang: hoezo stijgende kosten bij meer
productie? Hayek wees op het feit dat het marktproces informatie genereert en
beschikbaar maakt. Dat werd niet alleen in de socialistische aanpak van de
centrale planner vergeten (de aanleiding voor zijn boek) maar ook in de
karikatuur van de volledige mededinging.
Bain, een
leerling van Chamberlin passeert ook nog de revue in dit hoofdstuk. Hij zette
de marktstructuur om in het structure-conduct-performance paradigma. Machlup
verdedigde de winst maximalisatie door te stellen dat een ondernemer de theorie
niet hoeft te kennen om er aan te voldoen: een chauffeur hoeft ook de
autotechniek niet te begrijpen. Als ze zich, in de woorden van Friedman, maar
“as-if” gedragen.
Met de synthese
van Samuelson werden er nog al wat zaken terzijde geschoven, die later toch
weer interessant bleken te zijn. Consumententheorie die trachtte de vraag te
verklaren, verdween uit beeld. Bovenal werd het idee van mededinging als een
(evolutionair) proces terzijde geschoven voor meer statische modellen. De rol
van de wiskunde zou daarin wel eens een grote rol kunnen hebben gespeeld.
Sommige van de andersdenkende waren minder begaafd in het presenteren van hun
argumenten in algebra. Die wiskunde was goed voor de wetenschappelijke
standing, maar had dus ook een nadeel. Backhouse sluit af met: “For
earlier generations, mathematical models, when they were used, instantiated
economic theory, whereas for the later one, they became the theory.
Perspectives that could not be captured within the mathematical apparatus were
no longer regarded as part of the theoretical core”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten