Dat is per
definitie niet voor ieder land weggelegd (er moeten dan andere zijn met een
negatief saldo) en op langere termijn helpt het niet ook, want er stroomt geld
het land in dat de prijzen doet stijgen (inflatie) en de wisselkoers aanpast,
wat tot vraaguitval leidt. Meer principieel is dat het niet de grootste bron
van welvaart hoeft te zijn: dat is een goed draaiende binnenlandse economie met
veel mogelijkheden tot specialisatie en innovatie.
Lars Magnusson schreef
een paper over de stroming (in het boek waar ik afgelopen dagen al meer uit
citeeerde) met nog een paar aardige inzichten.
De eerste is dat
het mercantilisme niet een echte samenhangende stroming was, en vooral door
Adam Smith himself zo is neergezet zodat hij zich er tegen kon afzetten. Maar
ook dat de Duitse historische school met o.a. Friederich List (die van het
infant industry argument) heeft aangedragen dat het mercantilisme gezien moet
worden als een stroming ten tijde van de opbouw van de nationale staat in
Engeland en Frankrijk, waarbij men jaloers naar de Nederlanden keek, en waarbij
een tijdelijke bescherming van bepaalde sectoren en het verkrijgen van
investeringsmiddelen in de staatskas aan de orde waren. Het ging om de
ontwikkeling van bepaalde bedrijfstakken door internationale handel. In ieder
geval was het mercantilisme helemaal niet zo dirigistisch / colbertistisch als
wel gedacht wordt.
De eerste
minister van financien van de VS, Alexander Hamilton tapte uit hetzelfde vaatje
en ging in zijn teksten met gemak over van de Wealth of Nations naar het
infant-industry argument. Daarbij moet bedacht worden dat in de 17e
eeuw internationale vrijhandel ook nauwelijks bestond in de huidige betekenis:
de grootste winsten waren te behalen met de handel op Indie, India of
West-Indie. Dat was handel die om overheidsondersteuning in de vorm van forten,
legers en andere infrastructuur vroeg (of een monopolie daarop zoals bij de
VOC).
In onze tijd
hebben we te maken met neo-mercantilisme in de vorm van de strategische
handelstheorie. Lester Thurow, Paul Krugman en Michael Porter (competitive
advantage) zijn de namen die daar bij horen. In hun ogen is handel niet alleen
verklaarbaar uit comparatieve voordelen (Heckser Ohlin etc.) maar ook een
gevolg van historische ontwikkelingen rond schaal, scope, economische kracht en
toenemende baten van omvang (increasing return to scale). Vooral in industrieen
met veel toegevoegde waarde of kennis leiden investeringen uit het verleden tot
verzonken kosten (sunk cost) die een barriere voor toetreding zijn. Wat dan een
competitive advantage is, maar volgens sommige aanhangers van de nieuwe handelstheorie
ook een argument voor tijdelijke bescherming door nieuwkomers.
En er is dus ook een
link te leggen tussen het aloude resp. neo-mercantilisme en ons
topsectorenbeleid – slim om je te richten op je sterkste sectoren, maar minder
slim als dat ten koste zou gaan van aandacht aan het goed laten draaien van de
economie zelf (arbeidsmarkt en scholing, transactiekosten, administratieve
lasten, woningmarkt, infrastructuur, bevorderen concurrentie en afbreken
monopolies etc.).
Zo is
geschiedenis immer weer actueel.
Lars Magnusson: Mercantilism. in: Warren Samuels, Jeff
Biddle en John B Davis: The History of
Economic Thought, 2003.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten