dinsdag 21 april 2020

De economie van de melkbus

Niet alleen het trekpaard (zie vorige blogs) is een product van de industriële revolutie, maar ook de melkbus is dat.. Ik kreeg het boekje "De laatste melkbus"in handen, een uitgave van Coberco (een voorloper van FrieslandCampina) dat ze in 1989 uitgaven. Samengesteld door hun directiesecretaris P.H.L. Willemsens, en de stukjes werden eerder gepubliceerd in Zuivelzicht, het FNZ orgaan dat toen nog onder redactie stond van Hans Siemens.
De melkbus werd naar Duits model geïntroduceerd toen melk vervoerd moest worden naar de fabriek, eind 19e eeuw. Voor die tijd werd melk op de boerderij tot kaas of boter verwerkt en dat ging met emmers en een juk of met melkkannen. Dat was genoeg voor de bedrijven met veelal een paar koeien. Maar toen de verzuiveling de boerderij verliet en geïndustrialiseerd werd, moest er een "ding van ijzer" komen om de melk te vervoeren. het boek 100 jaar landbouwmechanisatie van Van der Poel wordt aangehaald. Niet voor niets heetten ze in het Vlaams vervoerskruiken.
In de weidestreken waren de bussen vaak 30 a 40 liter, op de zandgronden met kleinere bedrijven maar 20 liter. Het ging om grote aantallen: in 1951 maakte De Jong in Gorredijk er 40.000 en dat was niet de enige leverancier. In 1963 begon een eerste proef met de melktank, in de jaren 70-80 kreeg die de overhand. Dat leidde nog tot een hoop gedoe in de coöperaties want het betekende verplichte investeringen voor de boeren. daar zat niet iedereen op te wachten en sommige boeren zagen zich gedwongen een jaartje eerder dan gepland te stoppen. Coberco ontving zijn laatste bus in 1984 maar Rouveen ging langer door.  Het einde kwam omdat de arbeidsproductiviteit verder omhoog moest: de bussen waren te arbeidsintensief geworden. De melkbus werd postbus, paraplubak of carbidschiet-attribuut.

Geen opmerkingen: