Na de 80-jarige oorlog voerde de Republiek der Verenigde Nederlanden tot 1813 nog 80 jaar oorlog. Wat nog al wat schade aan het platteland toebracht, onder andere via inundaties. De vraag die Roelof van Gelder stelt in zijn boekbespreking in de NRC van een nieuw naslagwerk over krijgsgeschiedenis is een economische. Allereerst was Holland ongelooflijk rijk en kon veel en goedkoop lenen voor zowel het landleger (tegen vooral de Fransen maar we hebben ook nog tegen de Zweden gevochten) als de marine (tegen de Engelsen). De tweede reden is een organisatorische:: het krijgsbedrijf was geprivatiseerd en gaf daarmee goede prikkels aan de legeronderdelen en kon makkelijk opschalen. Regimenten, compagnieën en scheepsbemanningen waren private ondernemingen, de soldaten in dienst bij hun officier. Die betaalde zijn mannen zelf en kocht op de private markt wapens, kleding en voedsel. Vervolgens diende hij de rekening niet meteen in bij de staat maar bij de zgn. solliciteur-militair. Dat was dus een financier van het leger-onderdeel die later de rekening met rente en flink honorarium bij de staat indiende. Deze financieringsconstructie zorgde voor een regelmatige uitbetaling van de soldij en voorkwam muiterij als bij de staat de belastingopbrengsten tegenvielen.
Officieren waren vaak van adel en veelal uit gegoede achtergrond. Ze konden dus ondernemen. De rekruten kwamen van het Europese platteland uit het leger der werkelozen. Bij de marine zag je overigen wel meer carrières op basis van kundigheid zoals bij Michiel de Ruijter en minder op basis van het netwerk van de adel.
Marc van Alphen, Jan Hoffenaar, Alan Lemmers, Chistiaan van der Spek: Krijgsmacht en handelsgeest, Boom uitgeverij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten