woensdag 8 mei 2013

eigendomsrechten in de Mid West

Eigendomsrechten veranderen als gevolg van de veranderingen in de relatieve prijzen van goederen en de technologie die nodig is om die goederen te produceren. Zo stelde Harold Demsetz al in 1967. Daarbij zijn transactiekosten belangrijk. Die hebben allerlei oorzaken, maar in het bijzonder zijn ze terug te voeren op informatie-problemen.
In een paper in het boek dat we hier de afgelopen dagen bespraken, geeft Gary Libercap twee mooie empirische voorbeelden uit de landbouw. De ene gaat over waterrechten in het westen van de VS. De andere vat ik hier samen en gaat over de landbouw in de Great Plains (het verre wilde westen) van de VS, zoals Montana
De Amerikanen waren gewend om bedrijven uit te geven (wie het eerst was kon er 1 claimen) van 160, later (sinds 1909) 320 acre (een acre is ongeveer even groot als een gemet in ZW Nederland: 0,4 ha, er gaan ca. 2,5 acre in een ha).
Oregon, USA
Ook ten westen van de 98ste meridiaan, de zeer droge Great Plains, was dat de maat. Zo stond het nu eenmaal in de wet. Er was weinig (wetenschappelijke) kennis van landbouw onder zeer droge omstandigheden en de periode waarin de kolonisten arriveerden was ook nog een vrij nat decennium. Historische neerslagcijfers ontbraken. Er was zelfs het idee dat ploegen goed was voor de regenval (the-rain-follows-the-plough doctrine).Hoewel al in 1879 John Wesley Power in zijn Report on Arid lands of North America beredeneerde, dat een bedrijven in zo'n klimaat toch wel 2560 acres, dus bijna 10 keer de gebruikelijke grootte, zou moeten zijn.
Politici wilden er niet aan, aan grotere bedrijven. Ze hadden teveel belang bij bevolking: het aantal inwoners bepaalt het aantal zetels in het huis van Afgevaardigden. Op county niveau gold hetzelfde.  De belastinginkomsten van de counties waren afhankelijk van levendige lokale gemeenschappen.
In de jaren dertig zagen de federale ambtenaren de armoede op dit platteland en stelden dat migratie naar de steden de oplossing moest zijn. Trek naar California (en dat gebeurde deels, zie John Steinbeck). Grotere bedrijven waren nodig. En men begon kleine bedrijven uit te kopen. Dat leidde echter tot sterke tegenstand van lokale politici, gesteund door kleine bedrijven die het nog even konden uitzingen omdat ze alleen variabele kosten hoefden goed te maken, en in deze tijd van werkeloosheid (Depressie) niet naar de stad wilden. Het was deze groep kleine bedrijven die met regionale politici voor een pro-family farm beleid lobbyde. Uitkopen werd vervangen tot subsidies.
Het zijn die subsidies die de transactiekosten van consolidatie in grotere bedrijven sterk deed oplopen. Onrendabele bedrijven werden in stand gehouden en de grondprijs in de benen. Die kleine bedrijven boerden te intensief en hadden minder belang bij het bestrijden van winderosie, waarvan de voordelen benedenwinds lagen, bij kleine bedrijven dus bij de buurman.
Uiteindelijk is de consolidatie van bedrijven er toch gekomen. Het heeft 60 jaar geduurd, en kwam tot stand doordat kleine boeren geen opvolger hadden. Dat maakt het wel een socialer proces, maar tot die conclusie komt Gary Libecap niet: die is het te doen om het feit dat de politieke economie geleid heeft tot hogere transactiekosten om tot een optimale bedrijfsgrootte te komen.
De water-case laat ik voor zelfstudie, evenals het uitwerken van de analogie met ons eigen GLB.

Gary Libecap: The effect of transaction costs in the definition and exchange of property rights: two cases from American experience. In: E. Colombatto - the economics of property rights.

Geen opmerkingen: