maandag 16 januari 2023

Boer en politiek in interbellum

 Tot slot van de reeks blogposts gebaseerd op artikelen in KZGW's Archief 2020-I een analyse van historicus Jan Zwemer over de tegenstellingen tussen boeren en landbarbeiders in het interbellum en met name wat dat betekende voor de politiek en de stembusuitslagen. De voorgeschiedenis is een liberale 19e eeuw waarin het klassieke liberalisme de boventoon voerde, en er onder arbeiders en de laagste klassen van de maatschappij veel armoede was. Het leidde tot de opkomst van alternatieve maatschappijvisies zoals het socialisme en daarop gebaseerd het communisme maar ook het corporatisme. Op het Zeeuwse platteland hadden de (grote) boeren de macht in handen. 

Die macht van boeren in de contractonderhandelingen met individuele landarbeiders maakten de lokale sociale verhoudingen niet makkelijk. Er kwamen wel arbeidersvereniging op als een soort vakbond maar pas in 1941 zou de bezetter een nationaal contract verplicht stellen, wat lokale en regionale verhoudingen gemakkelijker maakte. 

Er lijken een paar specifieke ontwikkelingen tussen regio's te detecteren. Allereerst waren er regio's van grote pachtboeren, zoals West-Zeeuws-Vlaanderen (waar ook veel Belgische en Franse verpachters waren) met scherpe verhoudingen tussen vrijzinnig liberale boeren en de landarbeiders. Het liberale Schouwen had ook die scherpe verhoudingen kunnen hebben, maar dat lag dichter bij de groeikern Rotterdam zodat er minder overschot aan arbeid was. Schouwen had ook een middenstand die verdeeld was over betrokkenheid bij arbeiders en boeren, terwijl in Zeeuws-Vlaanderen de middenstand bij de boerenelite aanschoof. 

Anderzijds waren er regio's (zoals Walcheren) met eigengeerfde boeren die nog wel eens een stukje land aan hun arbeiders wilden verhuren zodat ze in de schaarse vrije uren hun eigen groente en aardappels konden telen en een varken of kalf konden houden. Sommigen klommen op die manier op tot zelfstandig boer. Dat maakte de tegenstellingen minder scherp, er was kans op opwaartse mobiliteit voor individuen. Overigens zaten daar ook nadelen aan: voor Tholen is vastgesteld dat het tot veel minder activiteiten in het verenigingsleven leidde, zodat die emancipatiemogelijkheid minder werd benut. 

Soms leidden de sociale verhoudingen tot specifieke landarbeiderspartijen omdat de door boeren gedomineerde confessionele partijen te arbeidersonvriendelijk werden gevonden (zoals in het katholieke Oost-Zeeuws-Vlaanderen). Daarnaast, of dwars door de landbouwstructuur waren er regio's waar de verzuiling sterk toesloeg (vaak met een bevindelijke richting in de Hervormde kerk of bepaalde richtingen in de Gereformeerde Kerken) en partijen als de ARP naast boeren ook een landarbeider op de lijst zetten. 

Een bijzondere rol speelde nog de Landbouwcrisisorganisatiebeschikking 1934 II die een grote overwinning voor de landarbeidsersbonden was op het confessionele kabinet. Boeren die steun wilden ontvangen moesten de landbarbeidsrsbonden erkennen als overlegpartner en arbitrage aanvaarden als men lokaal niet tot een arbeidscontract kwam. Veel boeren schoot die koppeling in het verkeerde keelgat en voelden zich gedwongen te kiezen tussen de alternatieven SGP en NSB. Het dreef vooral liberale boeren naar Mussert. Het lijkt er ook op dat de middenstanders en kleine boeren zorgden voor een verrechtsing van de SGP, terwijl sommige arbeiders zouden emanicperen via de SDAP / PvdA. 

Tot slot: het boekje bevat ook nog een mooi artikel dat documenteert hoe de huidige Zeeuwse landbouw er qua activiteiten uitziet en welke uitdagingen er zijn. Van de hand van Gerard Magnus.

Geen opmerkingen: