woensdag 23 mei 2007

Luhmann en de ruimtelijke ordening

Dit wordt een lastig stukje. Over een ingewikkelde theorie en de ruimtelijke ordening. De theorie is van Niklas Luhmann die zich geen postmoderne denker noemt, maar dat wel is en jaren geleden een sociologische theorie op basis van het biologische evolutiedenken heeft ontwikkeld. Groepen mensen onderscheiden zich van anderen doordat ze op een bepaalde manier naar de werkelijkheid kijken. De wijze waarop ze kijken, en daarmee de werkelijkheid zelf, is dus een sociaal construct.
Als groep blijven die mensen alleen bij elkaar als ze ook steeds verwijzen naar de begrippen en de manier van kijken van de groep. Ze zijn zoals dat heet zelf-referentieel. Dat is ook hun bijdrage aan het totaal van de wereld. Zou de groep niet meer naar het eigen begrippenkader verwijzen dan vervalt het bestaansrecht, dan gaat ze op in het totaal en neemt de (bio)diversiteit af. En dat refereren aan je eigen context gaat ten koste van het letten op de werkelijkheid, die kan veranderen.
Het lijkt me een omslachtige wijze van redeneren om tot het idee te komen dat groepen mensen of bedrijven vaak geneigd zijn vast te houden aan een bepaalde manier van kijken en werken, of die nog te versterken. En ze vormen een kliek of een gesloten gemeenschap. Don't change a winning team. Don't fix it if it ain't broke. Agfa-Gevaert en Kodak hielden lang vol aan de analoge film voor fotografie, voordat ze zagen wat de bedreiging van digitaal was, en een antwoord hadden. En dat is maar een voorbeeld. Het verschijnsel heeft ook raakvlakken met padafhankelijkheid en het anker-effect in de cognitieve psychologie, zo lijkt me.

Ruimtelijke ordening
In een recent rapport van het Innovatienetwerk heeft de in Minnesota werkende Nederlander prof. Kris van Assche de theorie van Luhmann uit de kast gehaald om uit te leggen dat de goegemeente die zich in ons land met ruimtelijke ordening en landschapsarchitectuur bezig houdt, erg leidt aan zelf-referentie en niet openstaat voor de nieuwe werkelijkheden. In die zelfreferentie wordt een grote rol toegekend aan rechte lijnen en verkavelingen die voortkomen uit het efficiency paradigma, en is er ontkenning van wat de burger wil, de boerderettes en het coulisenlandschap (om een paar voorbeelden te noemen).
Net als enkele discussanten in het rapport vraag ik me af of dat een juist beeld is. In ieder geval discussieert Jan en alleman mee over ruimtelijke ordening. Een nieuwe minister van VROM komt binnen 100 dagen met twee zaken: verrommeling en de spaarlamp. In die volgorde.
Ik merk wel, en blogde dat al eerder, dat de ruimtelijke ordenaars in verwarring zijn. Om drie redenenen, vermoed ik. Allereerst heb je bij ordening en planning een principe en een doel nodig. Dat was in veel gevallen efficiency. Als je in een wereld terecht komt waarin allerlei groepen verschillende doelen (en contexten) hebben, en je hebt geen goede methoden om die belangen af te ruilen, dat wordt het lastig. Polderen en samen ontwikkelen in de ontwikkelingsplanologie dan maar.
Een tweede is dat de rijk geworden klant steeds meer koning wordt, zo wil het heersende denken. Een klant die divers is – de een wil een appartement, de ander een boerderette. Maar weinig klanten willen vernieuwende zaken, veel kiezen voor de boerderette of het jaren dertig huis, of de knusheid van de nieuwe grachtenpanden en woonkastelen. Dat lijkt me niets nieuws (Avant-garde is nu eenmaal elitair en maar weinig industriegebouwen van de vorige eeuw hadden de kwaliteit van de Van Nelle fabriek – zie foto), maar je legt als ruimtelijke ordenaar natuurlijk geen eer in met weer een wijkje boerderettes.
De derde, en misschien wel belangrijkste, reden voor de verwarring is dat met de nadruk op ‘wat de klant wil’ het centralisme en de publieke goederen verdwijnen. Het centralisme omdat je alleen lokaal kunt inschatten wat mensen daar willen en een xde nota ruimtelijke ordening dus weinig effect heeft. Het is geen tijd voor wijdse vergezichten en grootse ordeningen. En de publieke goederen (zoals openbare ruimte, of een mooie verkaveling als in de Beemster) komen er bekaaid af omdat we geen goede mechanismes hebben de kosten ervan te vertalen naar de bereidheid tot betalen van de kopers van private goederen. En juist de ruimtelijke ordenaars zijn de belichaming van dat publieke goed.
De verwarring zal dus nog wel even duren, zelfs zonder zelf-referentie. Eerst moet met name het derde punt worden opgelost.

K. van Assche: Over goede bedoelingen en hun schadelijke bijwerkingen; essay over flexibiliteit, ruimtelijke ordening en systeemtheorie, Innovatienetwerk Utrecht, december 2006.

Geen opmerkingen: