donderdag 27 juli 2006

vee aan de vaart


De warme zomer van 2006 wordt veroorzaakt door een Omega blokkade: teveel hoge drukgebieden. Te warm voor een stukje, en daarom een landelijke foto. Net buiten de Vinexwijken is het nog zeer landelijk, zoals hier bij Rotterdam

woensdag 26 juli 2006

lood en oud ijzer

Hoge grondstofprijzen hebben ook voordelen: ze zorgen voor minder afval. Het viel me vorig jaar al op in Oost-Duitsland dat bij de oude LPG's de vele vierkante meters met oude machines aan het verdwijnen zijn. Jarenlang ontsierden deze dumpplaatsen, soms wel een voetbalveld groot, het landschap. Nu zijn het nog slechts de gebouwen.
Mijn buurman hier is de troep bij een oude tuinbouwkas aan het opruimen en ik begreep dat hij voor oud ijzer en oud alluminium geld toekrijgt op de afvoer. Zo dragen de hoge grondstofprijzen bij aan een mooier landschap.

dinsdag 25 juli 2006

lijstje: graan in de economie

Belangrijke economen hebben zich laten inspireren voor hun theorien door graanvelden, op zijn minst om hun ideeen te illustreren. Mijn top 3 van graanvelden in de economie:
1. David Ricardo met zijn rent theorie: graan is niet duur omdat de grond duur is, maar grond is duur omdat graan duur is.
2. Ronald Coase met de basis van de institutionele economie: voor de efficiency in de maatschappij maakt het niet uit of de aansprakelijkheid ligt bij de ene partij (de eigenaar van het graanveld) of de andere (de spoorwegmaatschappij)
3. Hayami & Ruttan met hun induced innovation theorie: als er weinig arbeid is zoals in de Amerikaanse graangebieden van de 19e eeuw, komt er innovatie naar arbeidsbesparende technieken op gang.

zaterdag 22 juli 2006

opgewekte innovatie en graan



Van de Engelse graanvelden uit 1800 van David Ricardo naar de Amerikaanse graanvelden in de Mid-west die Vernon Ruttan in de zestiger jaren inspireerden, is een kleinere stap dan het lijkt. Want eigelijk lag de inspiratie in de Mid-west van de 19e eeuw, en de Induced innovation theorie van Hayami & Ruttan begint bij het zgn. Ricardo-effect. Dat effect beschrijft dat als arbeid duurder wordt, het vervangen wordt door machines. Maar tot Hayami & Ruttan viel de innovatie van nieuwe machines buiten de economische modellen: innovatie gebeurde, maar waarom en waarom juist die innovaties was niet erg duidelijk. De Japanner Hayami en de Amerikaan Ruttan lieten zien dat in de 19e eeuw in Amerika, een immigratieland, de arbeid schaars was: er viel veel land te ontginnen, en arbeid was beperkt. Een gevolg was dat er niet alleen in machines werd geinvesteerd, maar dat ze ook werden uitgevonden. Uitvinders als McCormick kwamen met tal van machines om achter het paard te spannen en zo de arbeidsproductiviteit te verhogen. En die machines vonden gretig aftrek. In Japan daarentegen was er veel arbeid en maar weinig grond: daar beoogden de uitvindingen, en zeker degene die ingevoerd werden, een verbetering van de grondproductiviteit: meer productie (en arbeidsinzet) per ha. Dat is in het kort het voorbeeld van de (door schaarste) opgewekte innovatie - waaraan we dus de uit de dorsmachine voortgekomen combine te danken hebben.
De foto toont een IHC McCormick Farmall van www.tractorshed.com

vrijdag 21 juli 2006

graan en ricardo

Terug naar de graanvelden in de economie. Het meest bekende, en mogelijk ook meest invloedrijke voorbeeld (hoewel Coase de basis legde voor de economie van wetgeving en voor de institutionele economie) is dat van David Ricardo. Engels econoom rond 1800. Degelijk opgeleid in joodse kringen in Amsterdam, las het baanbrekende boek van de grondlegger van de economie Adam Smith, en boog zich over de Engels graanwetten.
Hij beredeneerde dat de kostprijs van graan niet hoog is omdat de grond duur is, maar dat de grond duur is vanwege de hoge opbrenst van graan. Not corn is high as land is high, but land is high as corn is high. Als er veel vraag is naar graan zal er extra land in productie worden genomen die minder geschikt zijn dan de al in gebruik zijnde. Woeste gronden worden ontgonnen. Op die grond kun je net geen winst maken, de grondwaarde is ongeveer nul, alle opbrengsten gaan op aan de teeltkosten (zoals heden tendage achterin Argentinie of Oekraine). De kostprijs van die (laatste) tonnen granen bepalen de marktprijs. Op goede gronden waar meer groeit levert een kg tarwe hetzelfde op, maar is er dus een grotere opbrengst per ha. En dus kan er meer betaald worden voor een hectare grond.
Tegenwoordig zijn het de grootwinkelbedrijven die de macht in de keten hebben, maar er was een tijd dat de echte macht bij de grootgrondbezitters lag: die eigenen zich via genoemd mechanisme de 'rent', de overwinst toe. Meer algemeen: die eindigt bij de meest schaarse factor.

donderdag 20 juli 2006

Ce n'est pas nostalgie, c'est ma vie


Er zijn nog meer economen dan de in Amerika werkende Engelsman Ronald Coase geinspireerd door graanvelden. Maar voor ik dat lijstje afmaak even naar de NRC van vandaag. Daar is het voor wie in landbouw en platteland geinteresseerd is, nog geen komkommerseizoen. Op de opiniepagina drie ingezonden stukken met reacties op het stuk van Herman Versteijlen - waar ik in het weekend hier al over blogde. Aanbevolen voor de disussie, hoewel het met nieuwe argumenten wel meevalt. De teneur is in de lijn van de suggesties van OECD's Stefan Tangermann en ook het commentaar dat ik eerder in Eurochoices zette: betaal maar gewoon de kostprijs voor diensten van boeren die anders niet tot stand komen en maatschappelijk wel gewenst zijn. En dat kan nationaal. Targetting in het jargon.
Verder de nodige nostalgie op de achterpagina: er blijkt in Frankrijk een film uit over een 75 jarige boer uit Normandie, die nog net zo werkt als zijn vader. Machines uit de jaren vijftig, woont met twee zussen op de boerderij, de vier Normandische koeien zijn net de deur uit. Boer Paul is nu filmster. Kaskraker in Cherbourg en wijde omgeving. Het is geen nostalgie zegt hij, het is mijn leven. De film heet dan ook Paul, c'est ma vie. De filmmaker komt uit hetzelfde dorp. Het doet daarmee sterk denken aan de debuut film van Jos de Putter uit 1993: Het is een schone dag geweest - over de laatste dagen van zijn ouders op hun Zeeuwsvlaamse boerderij. Geweldige film - kan die op DVD?
Ter illustratie daarom nog maar iets uit www.reclamearsenaal.nl
O ja, en het FD van vandaag meldde in het kader van de droogte dat de Franse landbouw de grootste watergebruiker in de Europese landbouw. Of de olijfbomen terug kunnen komen in plaats van de mais.

brandende graanvelden en coase

Vorige week stond ik op de A12 in zestien kilometer file vanwege een bermbrand. Ook graanvelden kunnen branden in de verzengende hitte van deze zomer. Zo hoorde ik dat bij de buren van mijn zwager gisteren vele hectares en een belendend perceel bos in vlammen zijn opgegaan - de Oostduitse brandweer wist wat gebouwen in de nabijheid te redden. Het lijkt me overigens ongebruikelijk dit risico van graanbrand te verzekeren.
Een van de bekendste economische inzichten is gebaseerd op brandende graanvelden. Maar dan in de Midwest van de VS, waar het een eeuw geleden blijkbaar wel vaker voorkwam dat vonken van een spoorlijn een graanveld in de as legden. De latere Nobelprijs-winnaar Coase vroeg zich af of het voor de meest efficiente oplossing wat uit zou maken wie er aansprakelijk zou worden gesteld voor de schade: boeren zouden langs de spoorlijn een stukje van bijvoorbeeld 10 meter braak kunnen leggen (akkerranden-beheer zouden we nu zeggen), en de spoorwegen zouden kappen naast de wielen kunnen lassen, zodat vonken niet het veld inspringen. De eerste gedachte is dat als de boeren voor de schade opdraaien, ze overgaan tot braken zodra de kosten van geen oogst op de eerste 10 meter lager zijn dan een keer in de x jaar een afgebrand graanveld. En als de spoorwegen aansprakelijk zijn dan wegen ze de kosten van het aanbrengen van de kappen af tegen de claims van boeren met schade.
Maar dat betekent dat als de oplossing van de akkerranden veel goedkoper zou zijn dan die van de wielkappen (bijvoorbeeld omdat graan goedkoop is en ijzeren smeedwerk erg duur) het niet zo slim zou zijn om de spoorwegen aansprakelijk te stellen. Dat is voor de maatschappij als totaal niet het meest efficiente. En hoe kan de wetgeveer nu van te voren weten welke technische oplossing de beste is - temeer daar dat in de loop der tijd kan veranderen.
Maakt niet uit, beredeneerde Coase, want er is ook nog zoiets als een markt. Als je de spoorwegen aansprakelijk stelt in een situatie waar de akkerranden goedkoper zijn, zullen de spoorwegen geen treinen met wielkappen laten bouwen, maar de boeren betalen voor het braken van hun akkerranden. Voor de wetgever geldt dus: don't worry, de markt komt er wel uit.
Dat geldt overigens alleen als er geen transactiekosten zijn. Als het heel duur is voor een spoorwegbedrijf om alle kleine boertjes en volkstuinen langs de spoorbaan af te gaan voor een contract, dan werkt de marktoplossing niet ideaal en worden het de dure wielkappen. En het mag dan niet uitmaken voor de technische oplossing en de welvaart van de samenleving, de keuze van de aansprakelijkheid in het rechtssysteem heeft wel gevolgen voor de welvaartsverdeling: in het ene geval betaalt uiteindelijk de koper van brood, in het andere geval de spoorweg-reiziger. En niet iedereen die brood eet, neemt ook de trein.
Brandende graanvelden kunnen dus enorm inspirerend zijn - een extern effect dat soms vergeten wordt.

woensdag 19 juli 2006

Lange staarten: het eind van 80/20

Sinds een artikel in Wired uit 2004, als gevolg van een observatie van toenmalig hoofdredacteur Chris Anderson, al een tijdje in de mode en nu ook onderwerp van een boek: long tails - lange staarten.
Algemeen bekend is de 20/80 regel: 20% van de producten levert 80% van de omzet of de winst. Omgekeerd: 80% van de producten kun je beter niet meer in het assortiment opnemen, want die dragen maar weinig bij aan de winst, en nemen wel veel plaats in (in de catalogus en in het magazijn). Regelmatig uitdunnen dus. Maar Anderson kwam tot het inzicht dat die regel in de digitale wereld niet op hoeft te gaan. Ook daar zijn er hits in de vorm van zeer goed verkopende boeken, platen, films ('the winner takes all' in showbiz) die zich als het ware op de kleinste gemene deler van smaken richt. Maar het kost vrijwel niets om ook alle andere zaken in het assortiment te houden en er blijken allerlei niche-markten of mensen met speciale smaken te zijn die dat willen kopen. En die eventueel ook met elkaar die smaak op afstand via het net kunnen delen. Statistische verdelingen krijgen dus een lange staart, waarin ook nog profijtelijke producten zitten.
Op die manier biedt het internet (en lage distributiekosten) dus een mogelijkheid voor een geweldige productdifferentiatie voor zeer heterogene, individuele consumenten. Misschien iets voor de wijnmarkt, hoewel je daar juist ziet dat kleine onbekende terroir het moeilijk hebben tegenover de marketing van de grote wijnhuizen met hun BIN95 Merlot.

Chris Anderson: The long tail: why the future of business is selling less of more. Hyperion / Random House Business Books.

dinsdag 18 juli 2006

Economen doen het met een model


The Economist van afgelopen zaterdag had een goed verhaal over het feit dat we niet meer zonder economische modellen kunnen - maar dat ze ook te gemakkelijk op hun uitkomsten worden geloofd. Het deed me op deze zwoele avond denken aan wat wij in de jaren 80 op de Erasmus universiteit in de bar grapten: alle modellen zijn minder dan de werkelijkheid - behalve het fotomodel: dat is meer dan de werkelijkheid.

De foto hiernaast komt van www.reclamearsenaal.nl Een warm aanbevolen site.

Caoutchouc is een (taalkundige?) voorloper van rubber.

maandag 17 juli 2006

faites divers

Er staan meer wetenswaardigheden in de laatste SPIL. Zo wijst Lourens Grengler er op dat een derde van de Brazilianen onder de armoedegrens leeft. Wat dat betreft, denk ik dan, is het dus helemaal niet zo'n probleem als Brazilie meer profiteert van de WTO onderhandelingen dan een arm Afrikaans land. Want ook al levert dat in Brazilie een aantal miljonairs op, het druppelt via een multiplier effect ook door naar armere groepen in de samenleving die een baantje kunnen vinden. En het is maar de vraag of in Zimbabwe zo'n mechanisme beter werkt.
Verder een informatief stuk van mijn LEI collega's Marie-Jose Smits en Gerdien Meijerink die laten zien dat op basis van vrij vergelijkbare onderzoeksuitkomsten er veel negatiever wordt gegaan over de biodiversiteitsvoordelen van agrarisch natuurbeheer dan van biologische landbouw. Wellicht komt dat ook door verschillen in de benchmark. Het publiek (maar ook het onderzoek) heeft niet de neiging die twee te vergelijken, maar het agrarisch natuurbeheer met het (duurdere) natuurpark en de biologische landbouw met de gangbare.
En dan is er nog een informatief stuk van Pieter Lukkes die de geschiedenis van 60 jaar ruimtelijke ordening kenschetst als 'marginaal'. Ik leerde eruit dat het met het eerste streekplan, 576 gestencilde pagina's over IJsselmonde uit 1938, al mis ging: de toekomst was een gezapige voortzetting van het verleden zonder schaalvergroting en mechanisatie. En aangeraden werd om minder luxe tuinbouwproducten te telen dan op dat moment gebeurde, want daar was in Rotterdam behoefte aan. Een economisch zeer domme aanbeveling dus, ook al met de kennis van toen - Von Thunen had zijn boek al lang gepubliceerd waarin hij uiteen zet dat de producten met de hoogste toegevoegde waarde het dichtst bij de stad worden geproduceerd. Meer extensieve productie wordt verdreven naar verderweg. Sla bij de stad, exentensief rundvee (dat zelf naar de markt kan lopen) ver weg. Transportkosten maken het dat hoogwaardige, verse producten dichtbij worden geteeld. En die brengen zoveel op dat de grond duurder wordt en voor die producten nog wel kan worden gebruikt, maar dat een boer het zich niet kan veroorloven die grond voor extensieve productie in te zetten.
Verschijnsel valt overigens ook waar te nemen bij een winkelgebied of the Strip in Las Vegas. De dure winkels zitten in de hoofdstraat, de broodjeszaak en de kunstgalerie er een eindje vanaf.
Lukkes vindt dat planologen hun vak opnieuw moeten definieren. Wellicht met een insteek uit de economische geografie?

zondag 16 juli 2006

Sicco Mansholt: de biografie



Sicco Mansholt - architect van het Europese landbouwbeleid en Europa. Hij stond eerder centraal in het voortreffelijke boek De Graanrepubliek van Frank Westerman. En nu is er een biografie van Johan van Merrienboer. Ik kreeg het boek gisteren van C. & P. en het gaat mee op vakantie.

Het maandblad SPIL had een interview met de biograaf en daar leerde ik al vast een paar dingen uit. Zo kijkt Max Kohnstamm, ook zo'n Nederlandse EEG architect, genuanceerd aan tegen de kosten van het landbouwbeleid, omdat het nodig was om Duitsland weer een plaats in Europa te geven en tot duurzame vrede te komen. Op de vraag of dat niet veel geld heeft gekost, antwoordde Kohnstamm in 2003: 'Ja, maar niet meer dan een paar dagen oorlog".

En verder lag achter het beruchte structuurplan van Mansholt zijn grote ideaal om te komen tot een gezonde boerenstand in een industriele samenleving. Daarvoor was een sanering nodig. Die situatie lijkt weinig veranderd, maar momenteel lijkt het natuurlijker te gaan omdat boerenzoons vrijwillig voor andere sectoren kiezen. De fysieke en cognitieve afstand tussen platteland en andere delen van de samenleving is veel kleiner geworden. In economische termen: de arbeidsmarkt werkt beter.

Daarmee zie je nu wellicht een indirect mechanisme werken dat Mansholt zelf eerder toepaste bij zijn prijspolitiek: toen hij de klus van de politieke integratie in Brussel op zich nam en zag dat in Nederland en Belgie 1 op de 10 mensen in de landbouw werkte, tegen 1 op de 3 in Italie, pleitten velen voor het snel gelijk trekken van die structuren, via structuurbeleid. Mansholt koos ervoor dat slechts indirect te doen via marktintegratie. Gemeenschappelijke prijzen en markten leiden tot minder macht in de lidstaten en meer in Brussel zodat politieke integratie beter werd gediend.

Uiteindelijk bleek via de marktintegratie, de structuren (versneld) te worden gelijk getrokken. Vele kleine Italiener, zusammen aus Napoli, vertrokken alsnog naar Belgie en Duitsland en verruilden de paar olijfbomen voor de mijnen.

zaterdag 15 juli 2006

persoonsgebonden budget en de zorgboerderij

Een van mijn hypotheses van de laatste tijd is dat er bij boeren en tuinders heel veel ondernemerschap is (ook zonder verdere overheidsondersteuning), maar dat er vaak blokkades zijn in de buitenwereld om dat ondernemerschap tot uiting te laten komen (hoewel heel goede ondernemers zelfs daar soms mee om weten te gaan).
Een voorbeeld van de invloed van dergelijke instituties zie je bij zorgboerderijen. In een artikel over dit verschijnsel constateert de NRC vandaag dat de invoering van het persoonsgebonden budget, nu zo'n 10 jaar geleden deze boerderijen mogelijk heeft gemaakt. Naast zorg in natura kon je nu als zorgconsument ook geld krijgen en zelf je zorg organiseren, bv. via een zorgboerderij. Zodra dit PGB was ingevoerd sprongen ondernemers daar op in, zonder dat er veel ondernemerschap ontwikkeld moest worden door bv. de overheid.

dinsdag 11 juli 2006

leve de subsidies ?

Onder de kop Leve de subsidies voor de landbouw prees Herman Versteijlen, directeur van de directie directe betalingen bij DG Agri van de EU, zaterdag in de NRC-Handelsblad pagina-groot het huidige landbouwbeleid aan. Het is even oppassen als ambtenaren het beleid dat ze moeten uitvoeren gaan verdedigen, ook al hoort dat bij de grotere openheid van de EU en zijn pogingen de Europese burger te bereiken. Maar op een belangrijk punt klopt de argumentatie van Versteijlen wel: (arme) ontwikkelingslanden profiteren niet zondermeer van liberalisatie. Als de EU minder exporteert wordt dat gat veelal gevuld door Nieuw-Zeeland of Brazilie, niet door Mali. En als door liberalisatie de wereldmarktprijzen omhoog gaan is dat niet gunstiger voor de arme bevolking in importerende landen als Egypte. En dan zijn er nog boeren in oude kolonien die bijvoorbeeld voor hun suikerproductie ook onder het EU landbouwbeleid vallen, en dus ook in inkomen achteruitgaan als het suikerbeleid verandert.
Discutabeler is het argument dat de consument maar 11,2 procent van zijn inkomen aan voedsel uitgeeft, plus nog 1 procent als belastingbetaler voor dat landbouwbeleid. Ik kan me best veroorloven om op een mooi terras (of thuis) 5 euro voor een biertje te betalen, en ik kan die avond ook nog dronken worden zonder failliet te gaan. Maar de vraag is: als het om de hoek maar 3 euro kost, waarom zou ik dan 5 willen betalen? Mijn Poolse buren vinden overigens 2 euro al te veel.
En iets dergelijks geldt voor het verhaal dat we wat over moeten hebben voor landschapsonderhoud. Dat "iets" is dan 420 euro per ha. Dat lijkt me in veel gevallen een stuk goedkoper, zo niet gratis te kunnen - zo was het vroeger ook; om het cru te zeggen: het onderhoud van onze wegbermen (een paar keer per jaar maaien) lijkt me minder per ha te kosten. En dat de landbouw uit Nederland verdwijnt bij lagere prijzen of directe betalingen door de overheid lijkt me sterk. Er zijn berekeningen dat bij vrijhandel de veehouderij met 30% groeit (en slechts geremd wordt door milieubeperkingen).
Een econoom heeft bij dergelijke analyses dus niet de neiging om te kijken of een bedrag veel is in relatie tot het inkomen van degene die iets koopt, maar of het niet goedkoper kan worden geproduceerd. We betalen op de markt immers niet naar draagkracht. Dat zouden ze wel willen als ik over de markt in Alanya loop. Uit de economische theorie over handel weten we dat je liberalisering niet doet voor de buren of ontwikkelingslanden, maar voor je eigen bestwil: waarom zou je meer betalen als het goedkoper (geimporteerd) kan. Bij economen is het idee van Adam Smith diep verankerd dat de wereld optimaal draait als iedereen gewoon zijn eigen belang nastreeft. En dat belang is hier: goedkoop inkopen, dan blijft er geld over voor een ander goed of dienst en worden we welvarender.
Tot slot kan ik het niet laten ook nog een kanttekening te zetten bij de stelling van Versteijlen dat boeren idealisten, liefhebbers zijn. Bewijs: "het zijn dan ook alleen boerenzonen en dochters die, uit liefde voor het vak, intersse hebben om boer(in) te worden". Natuurlijk zijn veel boeren en opvolgers door het vak gegrepen, anders moet je er niet aan beginnen - dat geldt overigens voor veel beroepen inclusief dat van ambtenaar. In veel bedrijfstakken waar de werkgelegenheid door mechanisaie en automatisering afneemt, zie je dat er weinig mensen van buiten het vak kiezen: vrijwel alle autochtone mijnwerkers of textielarbeiders in Europa hebben hetzelfde beroep als hun vader, vermoed ik. Dat komt ook omdat de beloning er lager is dan in moderne bedrijfstakken als de banken of de ICT: anders zou er ook geen prikkel zijn in die nieuwe richtingen te studeren, te verhuizen en in die sector te gaan werken. En met een lage beloning trek je geen nieuwe mensen (behalve immigranten). Maar bovenal speelt mee dat je voor een landbouwbedrijf heel veel kapitaal nodig hebt om grond en quotum aan te kopen. En die zijn mede zo duur vanwege het landbouwbeleid. Als dat er niet was (of liberaler zou zijn zoals in de varkenshouderij of glastuinbouw) zou het veel makkelijker zijn om een bedrijf te starten, zonder dat te kunnen erven.
Kortom, er zijn wel degelijk redenen het landbouwbeleid nog eens te overdenken en te veranderen; dat laatste wordt ook wel zijdelings door Versteijlen gemeld, maar kan volgende keer dus met meer argumenten worden aangeprezen. Uiteindelijk kunnen we vermoedelijk zelfs wel zonder de directe betalingen uit Brussel, maar dat is ook een politiek standpunt. En we zullen ons pensioen er wel mee halen voor het zover is - wat dat betreft hoeft er niemand verdacht te worden van eigenbelang bij deze discussie.

zondag 9 juli 2006

de eerste kombein



Gisteren zag ik ze, langs de A6 net voorbij de als Canadese graansilo's vormgegeven woontorens: de eerste kombeins van het jaar. Ze zouden gemeld moeten worden bij de fenolijn van Vroege Vogels. Voor mij markeren ze de draaiing van het groeiseizoen: de eerste oogsten worden binnengehaald, velden worden weer leger, zachtgroen wordt hardgroen en daarna geelbruin.
Ik schrijf kombein want het staat me bij dat we tot begin jaren zeventig ze thuis zo noemden, maar dat kan vertekening of een zeeuws dialect zijn. 'We gaan de kombein klaar zetten', klonk het 's ochtends dan bij het ontbijt. Pas later, met de komst van het engels op school en tv werd het interessanter klinkerde 'kombain' gebruikt. Van combine harvester, de zelfrijdende gecombineerde oogster. De officiele nederlandse naam maaidorser geeft veel beter aan wat er dan gecombineerd werd: maaien en dorsen. Maar die naam was vaak te lang voor het spraakgebruik, met als gevolg dat er ook wat statusverschil tussen de twee woorden zit.
De machine dateert althans in Nederland uit de jaren vijftig, ongetwijfeld geintroduceerd met de Marshallhulp. Aanvankelijk had je zakkenkombeins waar het gedorsen graan of graszaad door iemand bovenop de machine werd afgezakt (dat wil zeggen in een 40 kg jutezak gedaan, die werd dichtgenaait en via een plank naar beneden gleed en later werd opgeladen op een wagen). In de jaren zestig kwamen de combines met een tank (ook wel bunker) die het graan los meenamen en via een vijzel los op de wagen losten. Inmiddels zijn het kolossale machines die 10 ha per dag van hun graan en stro ontdoen. Net zo indrukwekkend als de mamoeten die tegenover die Candase graansilo-woontorens langs de A6 staan.

zondag 2 juli 2006

Le bonheur paradoxal

Het Magazine M van NRC Handelsblad van gisteren bevat een interessant interview van Bas Heijne met de Franse socioloog en filosoof Gilles Lipovetsky. Hij schreef een mild betoog over het consumerende, zo niet koopzieke individu: Le bonheur paradoxal - essai sur la societe d'hyperconsommation.
Hyperconsumentisme is in de ogen van Lipovetsky een nieuwe fase in het moderne consumeren: eind 19e eeuw kwam de massaproductie en -distributie. Na de tweede wereldoorlog raakte dat in een stroomversnelling: er kwamen veel nieuwe consumentengoederen voor iedereen beschikbaar, van de auto tot de t.v. Marketeers en sociolologen kenden veel waarde toe in het streven naar dat bezit aan het statuskarakter ervan: keeping up with the Jones. Lipovetsky vindt dat argument niet meer doorslaggevend: je reist niet de hele wereld over, luistert de hele dag naar muziek of stort je op de gezondheidsmarkt om indruk te maken op je buurman. Nee het gaat nu om het geluk van het individu in deze individualiserende samenleving, waarin mensen ook emoties en sensaties willen kopen. Er is dan ook meer geld voor esthetiek dan ooit.
Daar zitten veel positieve kanten aan volgens Lipovetsky: "vroeger had je de kerk, de tradities van de gemeenschap [..]. Mensen die op het platteland woonden, hoopten op een goede oogst, die gingen geen vakantie houden in Californie of Thailand. Ze waren tevreden wanneer ze te eten hadden. Maar deze tijd stelt mensen geluk in het vooruitzicht, er wordt je voorgehouden dat je recht hebt op geluk. Als je dan toch ongelukkig bent, krijg je al snel het gevoel dat je de uitzondering bent."
Nu weten we dat het geluk niet van absolute inkomensniveau's afhangt. Qua geluk bestaat er geen vooruitgang, tenzij je je op persoonlijk vlak van verlangens bevrijdt. Mijns inziens bestaat er ook een zelfversterkend effect: sommigen die zich ongelukkig voelen gaan om die reden eten en kopen.
Lipovetsky moet ook niet veel hebben van de gedachte dat het hyperconsumeren tot relativisme of zelfs nihilisme leidt. Natuurlijk, de houding jegens de politiek is veranderd met het verdwijnen van de grote ideologien: de betrokkenheid is nu eenmaal groter als je een klassenloze maatschappij belooft (ook al is dat een illusie), dan wanneer je aankondigt de werkeloosheid met 0,x procent te laten afnemen. Maar debat over morele waarden is er nog wel degelijk: abortus in de VS, homohuwelijk, immigratie, mishandeling etc. Het individu kan dan ook veel meer bewerkstelligen dan de Naomi Kleins met hun No Logo beweren.
Ook Lipovetsky constateert dat we niet meer in de tijd van Jean-Paul Sartre leven; "De consument is een wispelturig individu, als hij iets ergs ziet op televisie, maakt hij meteen geld over. Daarna gaat hij naar de disco, naar de sportschool of shoppen. Als je heel streng bent vindt je dat verderfelijk. Ik geloof echter niet dat de mensen vroeger beter waren. Antropologen hebben laten zien dat het leven op het platteland vroeger verre van vreedzaam was. Mensen haatten elkaar, er was rivaliteit, ze stonden elkaar naar het leven omdat de een een mooier huis had dan de ander. Wij koesteren een beeld van bezield samenzijn, van een warme gemeenschap. Een mythe!"
Kortom een mooi interview, boeiende inzichten en het wachten is op de vertaling van het boek.

zaterdag 1 juli 2006

veranderen gaat langzaam

Soms maak je ingrijpende veranderingen in schaarste-verhoudingen mee. En blijkt dat het lang duurt voor je je handelen aanpast, wat weer eens aangeeft dat we veel routinematig doen, want dat is lekker efficient.
De aanschaf van mijn eerste digitale camera heeft me dat afgelopen weken weer eens duidelijk gemaakt. Ik herinner me nog mijn allereerste foto: bij de gratie ouders met hun Agfa box op ongeveer tienjarige leeftijd in Ouwehands Dierenpark. De olifanten in zwart/wit en het bleek maanden later na het ontwikkelen van het filmpje met 12 foto's een alleraardigste start, al zeg ik het zelf. Maar hoe ik ook zeurde, meer dan 1 foto zat er die dag niet in. En later kwamen de dure kleurenfoto's, nu veelal vergeeld. Het leidde ertoe dat ik dia's ging maken: goedkoper en je kon er verhalen bij vertellen.
En nu heb ik dan een digitale camera met oplaadbare batterijen. Als je het beetje electriciteit voor het gemak vergeet, zijn de kosten van een extra foto dus nul. Niet meer nadenken, gewoon afdrukken ("toe trekt er nog ene", zeggen de Vlamingen) en als het niets is: deleten. En fouten kun je op de PC ook nog corrigeren. Kortom de schaarste-verhoudingen zijn veranderd, maar ik kan er nog niet aan wennen. Komt wel.
Ik troost me met de gedachte dat het met nieuwe techniek veelal zo gaat. Zelfs bij professionals: de eerste fabrieken die gebouwd werden na de introductie van de elektriciteit waren nog steeds in de lengte. Voor de aandrijfriemen van de stoommachines, die veel kracht in verticale richting verloren, werd er in de lengte gebouwd, maar nu was er ineens energie op elke verdieping. Sommige fabrikanten, zo wordt er beweerd, bestelden zelfs een elektromotor voor elke verdieping. En de eerste generaties automobielen zagen er allemaal uit als een rijtuig met een bok voorop voor de chauffeur. De fabrikanten concentreerden zich op het zelfrijdend krijgen van een apparaat voor lieden die uberhaupt een koetsier of chauffeur hadden, en bedachten pas later dat het ook moderner kon.
Deze week verscheen bij het LEI het Landbouw-Economisch Bericht 2006. Lezenswaardig boekje dat door een groep medewerkers wordt volgeschreven. Je zou het ook via een Wiki kunnen maken, zelfs met gratis bijdragen van buiten het instituut. Maar dat vraagt nog om meer gedragsveranderingen dan waar ik met mijn digitale camera door heen moet. Gaat dus nog even duren.