maandag 15 maart 2021

Maandag Mythedag: export en kostprijs

Om concurrerend te zijn moet je een lage kostprijs hebben. En dus verzetten we ons tegen kostprijsverhogende maatregelen, bang om een afzetmarkt te verliezen. Dat is niet helemaal juist, volgens de theorie van de internationale handel hangt die handel niet af van het absolute niveau van de kostprijs. Kostprijsverhogende maatregelen leiden wel tot verlies van inkomen of vaak beter nog, van waarde van (grond)eigendommen. Maar export hangt lang niet altijd van de absolute kostprijs af. We bespreken dan ook de mythe: 

Voor internationale handel is de (absolute) kostprijs van een product doorslaggevend. 

Het is zo klaar als een klontje dat als Nederland goedkoper kaas kan maken dan de Duitsers, en de Duitsers beter zijn in auto’s en auto-onderdelen, dat de containers met kaas de Rijn opvaren richting Duitsland, en met auto-onderdelen terug komen. Die handel is gebaseerd op absolute kostprijsverschillen. Maar wat als Duitsland nu ook goedkoper kaas (en alle andere producten) kan maken dan wij in Nederland? Hebben wij dan straks niets meer te doen, zijn we werkeloos en verdienen we geen inkomen meer?

Nee, want ook hier komt de econoom David Ricardo ons te hulp, en dit keer met de theorie van de comparatieve kosten. Landen specialiseren zich niet in waar ze absoluut de laagste kostprijs hebben, maar relatief de laagste. Een voorbeeldje met een simpele wereld van twee goederen (kaas en auto’s) en één productiemiddel (arbeid): stel een Duitsers heeft een week nodig om een auto te maken, en een Nederlander doet daar 4 weken over; een Duitser heeft twee weken nodig voor een ton kaas, tegenover een Nederlander 3 weken. Dan ligt de kostprijs van kaas en auto’s in Duitsland dus lager dan in Nederland. Maar dat is sterker het geval voor auto’s (1 week tegenover 4 weken) dan voor kaas (2 weken versus 3 weken).

Als de Nederlanders nu stoppen met het maken van auto's, dan kunnen ze in die 4 weken die per auto vrijkomt, 1,3 ton (4/3) kaas maken, en die kunnen ze naar Duitsland exporteren. De Duitsers besparen daarmee ruim 2 weken werk uit, waarin ze ruim 2 auto’s kunnen maken, dubbel zoveel als de Nederlanders. Die winst kunnen de landen dus delen.

Kortom handel is al interessant als de relatieve kostprijzen verschillen. En eigenlijk weet ook iedereen dat wel uit eigen ervaring: als je als Nederlandse ondernemer in Polen werkt en je bent zowel een betere manager van het grootlandbouwbedrijf, als dat je beter kunt ploegen dan je Poolse medewerkers, kun je meestal toch maar het beste de Polen laten ploegen en zelf blijven leiding geven, de Polen leren ploegen en intussen de zaken doen met de handel en de bank. Want daar verdien je meer mee dan het iets beter ploegen. Zou dat niet zo zijn, dan moet je het bedrijf snel opdelen of verkopen.

In de internationale handel betekent dat dus dat je inkomen vooral afhangt van de productiviteit die je haalt. En die gaat erop vooruit als je je specialiseert in datgene waar je relatief het best in bent. Sluit je de grens voor handel, of maak je die handel moeilijker dan ben je een dief van je eigen portemonnee. Helaas is het inzicht van de comparatieve kosten niet voor iedereen overtuigend, want handel leidt er toe dat de mensen zich moeten aanpassen. In het voorbeeldje moeten de Nederlandse autobouwers DAF sluiten en bij Campina kaas gaan maken, of naar Duitsland verhuizen om BMWs te maken. Dan zijn er al snel allerlei argumenten te bedenken om te lobbyen tegen internationale handel. Want waar geen wil is, is wel een argument.

Kortom: export en import zijn vaak al snel welvaart verhogend omdat relatieve kostprijzen veel sneller verschillen dan absolute. Kostprijsverhogende maatregelen hoeven dus ook niet meteen tot minder export te leiden: als in het voorbeeldje de kaasproductie in Nederland 10% meer tijd gaat vragen (3.3. weken) vanwege een overheidsmaatregel op rustpauzes, dan blijft de handel in stand. Ook als er 10% staatssteun in Nederland komt waardoor maar 2.7 weken meer nodig zijn, is er geen effect op handel. In beide gevallen verandert wel het inkomen van de kaasproducent. En vermoedelijk uiteindelijk vooral de waarde van het grondbezit. 

Kortom: het is prima om tegen kostprijsvehogende maatregelen te zijn. Vaak niet omdat de export zo in gevaar komt (en exporteurs en verwerkers zullen zich dan veelal ook niet al te veel zorgen maken) maar juist omdat het inkomen en vermogen kost. Wel zo slim om dan dat argument in te zetten: u pakt mijn inkomen af. Want van die export liggen niet zoveel mensen wakker, en dat lijkt terecht. 



Geen opmerkingen: