dinsdag 23 maart 2021

De (inverse) eiwittransitie

Meer eiwitproducerende gewassen zoals bonen en erwten in het bouwplan zou volgens sommigen een zegen zijn, ook al zou het voor veevoerdoeleinden zijn. Vooralsnog is import van elders goedkoper en of we nu ook nog een subsidie op veevoer nodig hebben is de vraag. Maar er zit ook een nostalgisch aspect aan. In de lange 19e eeuw, zelfs tot 1940 werden er bijvoorbeeld op Walcheren volop bonen en erwten geteeld, tot wel een kwart of meer van het bouwplan. Walcheren telde in die tijd 6400 tot 6800 ha bouwland, en waar er in 1847 457 ha bonen en 526 ha erwten werden geteeld, was dit in 1914 1180 reps 753 ha. Na WO 1 zakte het areaal wat in, maar in 1938 ging het al weer om 1029 ha bonen en 920 ha erwten, totaal bijna 2000 ha dus. 

In Zeeland werden in de 19e eeuw tal van gewassen geteeld, zoals tarwe, gerst, haver, rogge, aardappelen, vlas, meekrap, koolzaad, maar dus ook witte en bruine bonen. Vooral  het eiland Walcheren stond om de peulvruchten bekend. Daar waren de opbrengsten landelijk gezien vaak het hoogst. Dat werd toegeschreven aan de goed onderhouden akkers. Ook het klimaat zou wel eens een rol gespeeld kunnen hebben. Op de koppen van de eilanden is het nogal eens droog, de buien drijven verder. Vooral witte bonen zijn gevoelig voor het weer: ze hebben veel warmte nodig, en weinig regen. Een oude boerenwijsheid is dat ze aan de dauw wel genoeg hebben. Te veel regen verkleurt de bonen in de peul van wit naar bleekgeel of vlekkerig. Een oud Walchers rijmpje: Mee vee zunne en zeumerweertje, bin de witte boonen 't eertje.

Het waren arbeidsintensieve gewassen, misschien dat dat ook nog meegespeeld heeft. Bij het zaaien moesten er met de hak geultjes worden gemaakt of gaatjes gekapt, waarna veelal de jongens van 10 tot 12 jaar oud het zaaizaad ((twee tot 4 bonen) op een afstand van 3 vingers (5 cm) inlegden. Vervolgens moesten de percelen goed vrij gehouden worden van onkruid tot ze in de zomer oogstrijp waren. Bonenstruiken werden met wortel en al uit de grond getrokken, erwten met de zicht gemaaid, waarbij ze met een pikhaak werden opgelicht. Daarna werden ze op ruiters te drogen gezet. In de 19e eeuw waren die ruiters nog een stok die in de grond werd geslagen en werd een ondergrond van takken gebruikt. In de winter werd er in de schuur met de vlegel gedorsen en daarna moesten de erwten en bonen worden verlezen waarbij verontreinigingen werden verwijderd. Een avondklus die ook veel werd uitbesteed aan arme arbeidersgezinnen die daar wat inkomen uit haalden. 

In de 19e eeuw teelde men vooral de blauwpeulerwt en de Walcherse erwt, resp. een kleine blauwe erwt en een kleine groene. Een eeuw later was de schokkererwt populair. Die herinner ik me ook nog. Bij de bonen ging het om de bekende en geroemde Walcherse kogelboon (bruin). En er was de Walcherse witte. 

Het ging hier in de regel om exportproducten. In de 19e eeuw werden de erwten weliswaar vooral binnenlands afgezet maar was er ook export naar Frankrijk. In de 20ste eeuw ging het vooral om export naar met name Frankrijk en Engeland. De Walcherse witte boon ging aanvankelijk vooral naar Spanje maar na 1820 gingen die zelf meer telen. België, Frankrijk en Engeland werden toen de belangrijke afnemers. Duitsland en Zweden verdrongen daarna Engeland. Ook de bruine bonen waren aanvankelijk vooral voor binnenlands gebruik, maar in de 20ste eeuw werd het een exportproduct naar België, Frankrijk, Duitsland en Zweden. Ik neem aan allemaal voor consumptiedoeleinden, maar daar spreekt mijn bron verder niet over. 

Tot slot: Tot in de 19e eeuw was bijgeloof gemeengoed op Walcheren: om de vier jaar zouden de zaden in een andere richting in de peulen liggen. Dan weer naar de punt en daarna weer vier jaar naar de stengel. Dat had Onze Lieve Heer zo geregeld zodat we niet vergeten dat er om de 4 jaar een schrikkeljaar is. 

Ik ontleen deze kennis aan een fraai artikel van Frans van Driest: Peulvruchten op Walcheren in: De Wete, 39 #1, januari 2010.


Geen opmerkingen: