zaterdag 20 februari 2010

klein en robuust

Middelgrote bedrijven verdwijnen, we houden grote en heel kleine boerderijen over. Agrarisch sociologen en dito economen schrijven het niet-verdwijnen van de kleintjes in de regel toe aan de keuze voor een levensstijl. Eigenaren van die kleine bedrijfjes zouden nut ontlenen aan het continueren van de familietraditie, en bereid zijn daarom de verliezen van die bedrijven voor lief te nemen.

Een wat beperktere groep hard-core economen neemt met die vaak nogal routinues gegeven verklaring geen genoegen en denkt dat ook de eigenaren van de kleine bedrijfjes slimme economische afwegingen maken. Dat denk ik ook, en dus las ik met veel instemming een artikel van een aantal Noordierse collega's in de laatste editie van EuroChoices van vorig jaar.

Die hebben voor een echtpaar dat in 1993 35 was en drie kinderen van 4, 6 en 8 had, nagerekend of achteraf gezien over de periode 1993-2007 het verstandig was om te blijven boeren op een klein bedrijfje (3o ha schapen en vleesvee, dat is 0,4 arbeidskrachten) met inkomen van buiten het bedrijf erbij. Of dat ze beter in 1993 het bedrijfje hadden kunnen opdoeken.

En wat blijkt: part-time farming is een rationele economische keuze die geleid heeft tot een maximaal vermogen over de onderzochte periode. Dat geldt in het bijzonder als beide partners buiten bedrijf werken en het vleesvee erbij doen in een situatie waarbij een van de twee maar 25 uur buiten de deur werkt. Maar ook een scenario waarbij 1 van de twee volledig het bedrijf doet en de ander volledig buiten de deur werkt is nog profijtelijk (alleen moet in 1 jaar wat vee vroegtijdig worden verkocht om de zaak rond te zetten).

De grootste bijdrage aan dit resultaat wordt geleverd door de stijging van de grondprijzen. Daarmee wordt een vermogensrendement gehaald van 7,6 resp 6,4% in reele termen (gecorrigeerd voor inflatie). Dat is een hoog rendement en alleen vergelijkbaar met een investering in aandelen (die mogelijk toch wat risicovoller was over die periode).

De stijging van de grondprijzen is geholpen door de vraag naar grond van buiten de landbouw (de Ierse en Noordierse economie deden het prima in die periode), de 'roll over relief on capital gains' die ook de Noordierse landbouw kent (vergelijkbaar met onze doorschuiffaciliteit waarbij winst op landbouwgrond niet door de fiscus wordt belast bij herinvestering), en door de hoge niveau's van directe inkomenstoeslagen die in die periode de facto aan de grond zijn gekoppeld. De onderzoekers vinden het ook niet vreemd dat er in die periode minder grond verhandeld is, je kon het beter houden, en dat doet natuurlijk de grondprijs stijgen. De verplichtingen van de directe inkomenstoeslagen betekenen ook dat mensen zelf blijven boeren in plaats van verpachten. De verpachte oppervlakte is dan ook gedaald in de onderzochte periode.

Deze effecten moeten dus -via een vermogenseffect- de gezinsconsumptie en de investeringen in de landbouw hebben bevorderd. De onderzoekers merken zelf op dat ze nog geen rekening hebben gehouden met het feit dat de directe opbrengstwaarde van gebouwen en oude machines lager is dan de indirecte door het nog een poos te gebruiken (de sunk cost hypothese). Dan zou het rendement nog hoger geweest zijn.

De auteurs hebben nog een paar kritische noten tot slot: als de direkte toeslagen afgebouwd zouden worden (of de belastingvoordelen), kan het wel eens leiden tot massale verkopen. En verder is dit model erg afhankelijk van een goede regionale arbeidsmarkt en zo mogelijk een stad op werkafstand, want daar zijn de betere banen waar je je voor de arbeidsmarkt relevante know-how kunt opdoen en onderhouden.
Claire G. Jack, Joan E. Moss and Michael T. Wallace: Is growth in land-based wealth sustaining part-time farming? in EuroChoices, 2009-3

Geen opmerkingen: