dinsdag 26 april 2022

welvaartsgroei in de 19e eeuw

 

Eerder blogde ik hier over een boek uit 1921 (althans de herziene editie uit de jaren 60) van J.H. Clapham over de economische geschiedenis van Frankrijk en Duitsland (en het ultramoderne België met soms een opmerking over Nederland) tussen 1814 en 1914, de lange 19e eeuw. Er resteerde nog een een boeiend hoofdstuk over de financiële wereld (ineens zie je het karakter van de Duitse banken ontstaan, de reden dat het continent geen cheque-systeem ontwikkelde en de samenhang tussen de Duitse investeringsbanken en de kartels) en een epiloog.

In de epiloog vraagt de auteur zich af of in die 100 jaar de positie van de gewone man verbeterde. Dat was aan het begin van de periode een boer, en die ging er vrijwel zeker op vooruit: meer vrijheid, beter voedsel, betere kleding. Voor de ambachtsman is dat lastiger in te schatten: ten opzicht van 1814 misschien niet zoveel, maar ten opzichte van 1850, toen veel van het ambachtswerk vervallen was tot stuksproductie in een putting-out systeem (waarbij een centrale handelaar het werk verdeeld, inputs beschikbaar stelt en het resultaat weer ophaalt). Bovendien was de voorvader van de industriearbeider van 1914 een landarbeider of kleine boer die het in 1814 niet best had.

Toch kan Clapham het niet na laten John Stuart Mill uit 1847 (!!) te citeren: hitherto ït is questionable if all the mechanical inventions yet made have lightened the day's toll of any human being. They have enable a greater population to live the same life of drudgery and imprisonment". 

Enfin, het boek is een aanrader voor wie zich interesseert voor de economische ontwikkeling in de 19e eeuw. Misschien loop je er op een vrijmarkt tegenaan. 

Geen opmerkingen: