zaterdag 22 mei 2021

De toekomst van 25 ha akkerbouw

De regenachtige Pinksteren leent zich voor een duik in het familiearchief. In de jaren zestig maakten de regionale verenigingen voor bedrijfsvoorlichting jaarlijks boekjes met "Landbouwactualiteiten". Veelal ging het om de uitkomsten van regionaal onderzoek op proefboerderijen die zo naar de ondernemers, deels via de bedrijfsstudiegroepen, werden vertaald. 

Voor me ligt een exemplaar uit Zeeland, december 1963 dat dan ook "landbouwactualiteiten in Zeeland" heet. Voorzien van advertenties (ook een genot) en foto's (zoals van geruiterde erwten, waar zie je ze nog?).  Voorwoord getekend door de Rijkslandbouwconsulent voor de Zeeuwse eilanden, ir. De Bruijn. 

Mijn oog viel op een artikel van zijn medewerker M. Murre, bedrijfsdeskundige (de bedrijfskunde was nog niet uitgevonden), met de titel "Beschouwingen over de ontwikkeling van het bedrijf van 25 ha in het zuidwestelijk zeekleigebied", gebaseerd op een rapport. "Het zal noodzakelijk zijn de produktiemiddelen "grond, arbeid en kapitaal" op zodanige wijze te combineren, dat daaruit het grootst mogelijke netto-overschot resulteert." zo stelt de auteur in zijn inleiding. Voor het denkbeeldige akkerbouwbedrijf van 25 ha werden 6 alternatieven geschetst, van zuiver akkerbouw van 2 man (boer en arbeider) of van 1 man met veel loonwerk tot een gemengd bedrijf (met graskalveren resp. melkvee) en omschakeling naar een melkveebedrijf. 

Bij dat zuivere akkerbouwbedrijf voor 2 man moesten er dan veel aardappelen (7.5 ha), bieten en uien geteeld. Bij het eenmansbedrijf werd de loonwerker ingezet op erwten, vlas, graszaad en luzerne. Nu zou ik me als auteur verleiden tot de provocerende zin: "duurzame teelt is gebaat bij de afvloeiing van de arbeider naar de Rotterdamse haven", maar dat was in de tijd van Murre geen issue. De afvloeiing zou plaatsvinden, net als de opkomst van de rooigewassen. Het boekje staat vol met advertenties voor machines. Overigens constateerde de auteur wel dat in alle bouwplannen voldaan was aan de minimumvoorwaarden wat betreft de voorziening van organisch materiaal.

De auteur laat zien dat de keuze tussen de types ook wel afhangt van de verwachte ontwikkelingen, en van de specifieke omstandigheden op een echt bedrijf. Zo blijken de 2-mans varianten erg gevoelig voor loonstijgingen - dat was begin jaren 60 een belangrijk thema in de economie. Uit de tabellen blijken de twee zuivere akkerbouwtypen de hoogste arbeidsinkomens te leveren, bijna 12.500 gulden per fte per jaar. in de andere typen blijft dat veelal op ruim 10.000 gulden steken. Het netto-overschot, dat volgens de auteur in de inleiding de doelvariable was, is op die bedrijven met bijna 200 gulden per ha bijna het dubbele van de gemengde bedrijven. En per gewerkt uur gaat de voorkeur uit naar het 1-mans akkerbouwbedrijf met veel loonwerk: de boer hoeft maar 1327 uur te werken per jaar en verdient 9,35 gulden per uur aan arbeidsinkomen.

Kort na het verschijnen van het boekje brak een van de strengste winters van de afgelopen eeuw uit. Uit eigen ervaring weet ik nog dat delen van Zeeland compleet insneeuwden en rond de jaarwisseling onbereikbaar waren. Aan tijd moet het de akkerbouwers dus niet ontbroken hebben om de 160 pagina dikke bundel te lezen.

Geen opmerkingen: