In Agrarisch Bestaan, het boek dat ik mede redigeerde in 1990 bij het halve eeuwfeest, schrijven Bauwens en de Veer dat het KNLC een documentatiebureau in het leven riep "dat op 1 december in de persoon van drs. J. Horring -bijgestaan door een secretaresse - zijn werkzaamheden op bescheiden wijze begon". Of het bestuur op die dag bij de notaris was, is onduidelijk.
In de discussie dook afgelopen weken een nieuwe bron op: het Nationaal Archief. Ook die schrijven dat het instituut op 1 december begon. Op 10 april 1941 werd besloten dat ook de overheid zou deelnemen. Maar schrijft het Archief: de stichting zou blijven bestaan. Die was er dus al. De juridische datum blijft dus wat grijs. Laten we dus maar de datum aan blijven houden waarop Jan Horring aan het werk ging.
De tekst van het Nationaal Archief:
Al in 1939 ontstond in de Eerste Afdeling van het Koninklijke Nederlandse Landbouw Comité het voornemen over te gaan tot oprichting van een 'Documentatiebureau voor den Landbouw', dat de taak zou hebben objectieve gegevens te verschaffen aan alle instellingen en personen, die hiervan gebruik wensen te maken. Immers na de economische crisis van 1929 kwamen zowel landbouw als overheid spoedig tot de overtuiging, dat de prijsvorming voor landbouwproducten niet meer kon worden overgelaten aan het vrije spel van vraag en aanbod. De vaststelling en zelfs de beïnvloeding van deze prijzen maken echter een goed gefundeerde kennis aangaande de omvang van de productiekosten van de verschillende gewassen noodzakelijk. Een verbetering en uitbreiding van de bedrijfsdocumentatie en bedrijfsanalyse van de landbouwbedrijven was hiervoor onontbeerlijk.
Omtrent de medewerking van de andere landbouworganisaties (zowel financieel als anderzijds) bestond geen zekerheid, zodat in november 1940, in de vergadering van de Eerste Afdeling van het Koninklijke Nederlandse Landbouw Comité het besluit genomen werd, over te gaan tot oprichting van een 'Algemeen Documentatiebureau van de Nederlandsche Landbouw'. Met het oog op het objectieve karakter van dit bureau, zou deze instelling dus betrekkelijk onafhankelijk van de georganiseerde landbouw moeten staan.
De stichtingsvorm werd daarom als meest geschikte beschouwd. De Stichting zou bestuurd worden door een curatorium bestaande uit 7 - 15 leden, voor de eerste maal aan te wijzen door het Koninklijke Nederlandse Landbouw Comité. Het beheer van de stichting werd opgedragen aan een bestuur van drie personen.
In afwachting van de definitieve oprichting, die door organisatorische en juridische kwesties veel tijd vorderde, werd al op 1 december 1940 met de werkzaamheden begonnen. Ter wille van de beknoptheid en duidelijkheid werd de naam van de stichting gekozen: Landbouw-Economisch Instituut (LEI), met als ondertitel: Instituut voor economische studie en documentatie voor den Nederlandsche Landbouw.
Als directeur werd benoemd drs. J. Horring. Voorhands werd het LEI op zeer bescheiden voet opgezet, met naast de directeur slechts een vrouwelijke administratieve kracht.
Een samenwerking met de Landbouw Economische Voorlichtingsdienst van de directie van de Landbouw, met de Accountantsdienst (Afdeling Kostprijsonderzoek) en met het Economisch-Statistisch Bureau werd vanaf het begin als nuttig geoordeeld, zowel om te komen tot uitwisseling van gegevens, als om doublures in de landbouw-economische research te verhinderen.
Reeds dadelijk na de oprichting van het LEI, toonden zowel de overheid als de andere landbouworganisaties veel belangstelling voor de nieuwe instelling.
In januari 1941 verleende de directeur-generaal van de Voedselvoorziening het LEI de opdracht een onderzoek in te stellen naar de kostprijzen van de akkerbouwproducten, oogst 1941. De medewerking van de regeringsdiensten, i.c. Accountantsdienst en directie van de Landbouw werd toegezegd; de kosten van het onderzoek zouden geheel door de regering gedragen worden.
In een vergadering van 10 april 1941 van de besturen van de drie Centrale Landbouworganisaties met de directeur-generaal van de Landbouw, kwam men overeen, het bestaande LEI om te bouwen tot een orgaan dat organisatorisch en financieel gedragen zou worden door overheid en georganiseerde landbouw gezamenlijk. De instelling zou een strikt objectief-wetenschappelijk karakter hebben en daarom vrij zijn van elke tendens in welke richting dan ook. De vorm van stichting zou, gezien de noodzakelijke onafhankelijke positie, behouden blijven. Het benodigde kapitaal zou gefourneerd worden door overheid en landbouw gezamenlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten