zondag 13 juni 2010

Scandinavische bevindingen

Food Economics publiceerde zijn laatste editie van 2009, de nummbers 3 en 4 samen - wetenschappelijke bladen hebben soms de grootste moeite zich professioneel aan deadlines te houden, zo lijkt het wel eens. Maar het nummer is wel de moeite waard.
Ik genoot van een paper uit Estland, al was het maar omdat collega's uit die landen moeite hebben door te breken. In Estland is het aantal boerenbedrijven na de onafhankelijkheid in de jaren 90 gegroeid maar sinds een aantal jaren is weer de daling ingezet. Onderzocht is welke bedrijven meer dan gemiddeld de kans lopen om het bijltje erbij neer te gooien (meestal doordat opvolging uitblijft).
Het paper bevat daartoe allereerst een mooi overzicht van de literatuur over bedrijfsovername en bedrijfsbeeindiging. En daarna natuurlijk het Estse onderzoek. Het concludeert dat de grotere bedrijven en de kleinste gezinsbedrijfjes (die ook veelal als lifestyle of na pensioenering als aanvulling op het pensioen worden aangehouden) de blijvertjes zijn. Middenbedrijven verdwijnen en het verhuren van grond is een goede voorbode voor een definitief einde. Mijn conclusie: Estland (met een booming economy) begint steeds meer zijn aparte ex-USSR karakter te verliezen, de bedrijfsontwikkeling is in ieder geval flink verwesterd.

Succes
Het andere interessante paper komt uit Finland. Daar vroegen ze aan boeren of ze succesvol waren en in welk opzicht. En keken dan of er verband was met het inkomen of andere maatstaven die economen gebruiken als indicator voor succes.
Welnu dat verband is zoek, of althans nauwelijks aanwezig. Dat bevestigt eerder onderzoek in de VS waar ongeveer de helft van de (volgens economen) succesvolle kleine bedrijven zichzelf zag als 'matig succesvol' en waar een derde van de bedrijven die er volgens economen weinig van bakten, zichzelf als succesvol zagen.
Je kunt jezelf dus aardig voor de gek houden als je niet door je baas of iemand anders gecorrigeerd wordt. Op elke tennisvereniging lopen er mensen rond die echt denken dat als ze een paar jaar eerder begonnen waren en een betere trainer hadden gehad, ze nu toch op Wimbledon zouden staan, al was het maar in de voorronde. En veel boeren organiseren geen feed back of kennen ook hun eigen economische resultaten niet (zeker als de belastingdienst er niet om vraagt), dus zo vreemd is dit onderzoeksresultaat niet.
Maar dergelijk onderzoek is ook met tal van methodische problemen behept. Het uitrekenen van het objectieve resultaat is soms al arbitrair (hoe schrijf je melkquotum af?), ook economen erkennen dat er meer is dan alleen winst of inkomen (risico, groei-strategie die eerste jaren geld kost, vermogenswaarde-ontwikkeling, vrije tijd), en daarbij is ook de uitgangspositie (qua bedrijfsgrootte, capactiteiten van de ondernemer) van belang.
En bij het ondervragen van boeren speelt zeg- en doegedrag. Veelal is het sociaal gewenste antwoord dat je niet alleen voor de grootste winst gaat (maar ook voor het gezinsleven of het milieu), terwijl uit experimenten dan blijkt dat mensen soms toch vooral op kosten en baten letten. En het is verleidelijk om succes aan jezelf toe te rekenen en mislukkingen aan de buitenwereld (bij grote bedrijven was een tijdlang Valutaire tegenwind een populair excuus).
Juist zulke puzzels maakt zo'n onderzoek interessant om te lezen.

A. Viira et al: The factors effecting the motivation to exit farming - evidence from Estonia
H. Makinen et al: Measuring the success of Finish family farms
Beide in: Food Economcs vol 6. no 3-4, 2009

Geen opmerkingen: