dinsdag 23 januari 2024

sociologie van family farming

Het antwoord op de vraag wat er speciaal is aan landbouw in een kapitalistische maatschappij is niets. Die uitspraak van ene (niet de) Friedman kwam ik tegen in een artikel van Michel Blanc: Family farming in a changing world". Het paper is het openingsartikel van een special issue van het sociologieblad Sociologia Ruralis uit 1994 (Vol. XXXIV. no 4., p 279-292) dat verscheen naar aanleiding van een conferentie van sociologen in Wageningen in het voorgaande jaar.

Blanc (toen werkzaam bij INRA in Toulouse) onderzoekt desalniettemin een aantal aspecten van het gezinsbedrijf in het begin van de jaren 90. Waarom zijn de bedrijven die gebruik maken van betaalde arbeid, zoals gebruikelijk in de kapitalistische maatschappij, zo gering in aantal : En wat zijn dan de basis karakteristieken van die gezinslandbouw? Een paar noties die ik interessant vond bij herlezing, noteer ik hier. 
Blanc merkt eerst op dat land (grond) het meest onderscheidende is. Zodra die maar beperkt een rol speelt (intensieve veehouderij, tuinbouw) zie je meteen een toename van een kapitalistisch systeem met betaalde arbeid. De formulering verraadt een wat  marxistische inslag. Zo komt contract-landbouw aan de orde met de boer als verkapte werknemer. Overigens verzet Blanc zich tegen het idee van andere auteurs dat die boer tegen stukloon werkt: zolang hij zijn eigen technologie kan kiezen, staat dat stukloon (per kalf, per varken) niet ook als inkomen vast.  Wel wordt met instemming ene Davis geciteerd die constateert dat het kapitaal op andere manieren de surplus waarde van boeren kan afromen: schulden, een onevenwichtige ruil tussen boeren en de industrie, Toch valt het volgens Blanc wel mee met de proletariscring van de boerenstand. 

Wel zijn er situaties waar de boeren peasants (keuterboeren) zijn en maar deels in de markt zijn geïntegreerd en veel voor eigen consumptie telen. Hun reactie bij dalende prijzen is vaak niet het overstappen op andere activiteiten maar je terugtrekken uit de markt en meer op zelfvoorziening richten. Maar het lijkt Blanc niet de typische situatie van dat moment in West Europa. De bulkproductie (commodity production) leidt wel tot een strategie van steeds verdere kostprijsverlaging en daartoe schaalvergroting zodat boeren concurrent zijn op de grondmarkt en steeds weer moeten afwegen tussen gezinsconsumptie en investeren in het bedrijf. Dat kan leiden tot zelf-exploitatie ten koste van consumptie. Chayanov is nooit ver weg. Kenmerk van het gezinsbedrijf is dat de loonkosten geen exogene variabele zijn, maar een residu. 

Een van de ontwikkelingen die Blanc ziet is die naar afstandelijk management door de boer die eigenlijk wat anders doet en het uitvoerend werk overlaat aan werknemers of loonwerkers: telefoon-boeren. Inmiddels ook in Afrika gesignaleerd 

Blanc buigt zich ook over de bedrijfsopvolging. Omdat boeren lang de dorpseconomie en het dorpsbestuur domineerden, denkt de socioloog dat ze zich als een aparte groep zijn gaan zien. Het besturen van coöperaties draagt daar ook aan bij. "their inward looking and agro-centric view of the world" zou het gevolg zijn, en dat zou dan weer bijdragen aan het willen overdragen van het bedrijf aan een volgende generatie om de dynastie voort te zetten. En van de volgende generatie om het over te nemen, status incluis. Blanc haalt Marsden aan met de bewering dat bedrijfsuitbreiding niet gedaan zou worden met het oog op economische overwegingen maar in de basis om een zoon boer te maken. Het is bekend dat het moment dat een opvolger een beeld komt, een fase is van expansie, maar het gaat me wat ver om dat op die manier te interpreteren. Enfin. 

Interessant is een beschouwing over de verschillen tussen regio's over hoe het bedrijf resp. het familiekapitaal wordt overgedragen. Met name in middellandse-zee landen kom je een systeem tegen waarin de boerderij en het kapitaal gelijk worden verdeeld: de boerderij wordt gesplitst. Dat bevordert pluri-activiteit, ofwel boeren als neveninkomsten.  Het tegenovergestelde is dat de boerderij in takt blijft en dat de kinderen ongelijk worden behandeld: 1 opvolger gaat er met de buit vandoor (al of niet met een verplichting voor de oude dag van de ouders te zorgen en nadat andere kinderen een opleiding elders hebben gekregen). Dit type bedrijf kan zichzelf continueren zonder al te veel op vreemd vermogen bij de overname te hoeven leunen. Het komt blijkbaar veel in Noord Europa voor. Een derde variant is die waarbij de boerderij intact blijft maar het vermogen wordt gedeeld over de erfgenamen.  Dat vraagt om een forse investering van de volgende generatie, die vaak wel vergemakkelijkt wordt door de familie en de belastingdienst. Voordeel van deze aanpak is dat alleen de meest efficiënte bedrijven kunnen worden overgenomen omdat het vreemd vermogen uit de markt moet worden beloond.
Op basis van deze inzichten ziet Blanc wel wat uitdagingen voor het gezinsbedrijf dat een farm family business wordt. Als uitweg van de milieuproblemen ziet hij een nieuwe vorm van landbouw die ook landschapsdiensten levert en daarvoor betaalt wordt met subsidies en regionale producten van hoge kwaliteit.  Probleem is wel dat het niet makkelijk is daar te komen want het vraagt een nieuwe professionele en sociale identiteit van boeren. 
Een andere uitdaging is de individualisering in de maatschappij die de generatieoverdracht van de steeds kapitaalintensievere boerderij bemoeilijkt. Er zijn misschien wel minder kinderen in het gezin, maar die willen wel vaker delen en de ouders moeten ook nog een langere pensioentijd door.  Overigens denkt de auteur dat nu boeren in de dorpsgemeenschap aan invloed hebben verloren, het beroep ook minder status heeft en er minder interesse bij opvolgers zal zijn.  De belangstelling in landbouwdynastie neemt met name af bij jonge boeren met uitgebreide sociale en economische contacten buiten de sector zo stelt de auteur.  
Voorspellen in de wetenschap is lastig, maar dit dertig jaar oude artikel uit 1994 is opvallend actuele sociologie.

 

Geen opmerkingen: