maandag 1 augustus 2016

Algemene Evenwichtsmodellen

Lezing van een hoofdstuk van Rizvi en een van Mark Blaug (die geweldig goed schrijft) in het boek van Samuels et al. doet me beseffen waarom ik in de jaren zeventig meer had met bedrijfseconomie dan algemene economie. Met name Blaug laat weinig heel van het jaren 50 en 60 denken van de theoretici over general equilibria.
Na de oorlog ging de economie in zee met de wiskunde. Met Paul Samuelson werd elk economisch probleem er een van optimaliseren onder beperkingen (constrained optimisation). Er is schaarste en goederen moeten onder die conditie optimaal worden aangewend. In de oorlogseconomie was de economie in samenwerking met de wiskunde zeer dienstbaar gebleken, zoals in Lineair Programmeren. En dus hadden de vakbroeders de smaak te pakken. De Lagrange multiplier uit het differentieren was goed voor vele papers waarin er onder beperkingen werd geoptimaliseerd.
Vervolgens raakten de topeconomen toch wat losgezongen van de werkelijke wereld. Wat niet in wiskunde te gieten was, werd niet meer meegenomen. Nieuwe wiskundige theorieën vonden gretig aftrek in nieuwe modellen. Papers bevatten ook geen voorbeelden meer, maar een set axioma's over de wereld waaruit dan een conclusie werd afgeleid. Die veelal ook nog negatief bewezen werd: het moet wel zo zijn, anders klopt een van de axioma's niet meer.
Het leverde overigens nog wel mooie inzichten op. Arrow kwam met het onmogelijkheidstheorema: organisaties van meerdere personen (landen, verenigingen) kunnen (tenzij ze door een dictator of zo worden geleid) geen unieke voorkeuren hebben zoals die in de economische theorie aan individuen worden toegedicht.
En men dook dus op het algemeen evenwicht. Daar was eerder niet eens zo veel aandacht aan besteed, het was een punt in de verte waar de economie naar toe bewoog, en het ging ook om  het proces. Met de wiskunde ging men (Arrow-Debreu, Tjalling Koopmans) zich werpen op dat evenwicht in statische zin: is dat een  unieke en stabiele oplossing? Nee dus, maar of het niet kunnen bewijzen daarvan nu zo'n groot probleem is voor de welvaartsanalyse? Strikt genomen moet je misschien bij het doorrekeningen van een belasting op boter eerst de evenwichtsprijs van boter bepalen, maar er gaat niet zo heel veel mis als je de prijs van afgelopen jaren (gecorrigeerd voor cycli) neemt en dan gaat rekenen met die belasting, zo blijkt in de praktijk. Weintraub gaf er een constructivistische draai aan: het is een begrip dat vakbroeders construeren om elkaar van iets te overtuigen en zo gaan we dan naar de wereld kijken. Wetenschap is een sociaal construct.
Een van de problemen was achteraf dat men alleen met prijsveranderingen kon werken. Andere aanpassingen (bijvoorbeeld van volume) waren lastig. Alle niet-prijs concurrentie zoals adverteren, volume aanpassing, product innovatie, verandering van locatie werden niet gemodelleerd maar verbannen naar "such low prestige subjects as marketing and business studies" (Blaug, p.404)
Ook boeiend dat deze focus op evenwichtsmodellen tot gevolg had dat bv. speltheorie naar Von Neuman & Morgenstern en Nash twintig jaar lang weinig werd gebruikt..
Uiteindelijk zou het niet op veel uitlopen als het gaat om inzicht in menselijk handelen zo stelt Blaug:"it is precisely this rush to algebra so endemic in GE theory that dooms it to sterility."

Geen opmerkingen: