Deze week 95 jaar geleden verscheen er in de Veldbode ook een aardig artikel over de landbouw in Zuid-Limburg. Daar waren veel boomgaard-weiland combinaties: onder de hoogstambomen met hun grote kruinen liep vee. In de jaren twintig werden die gronden in toenemende mate verpacht waarbij de fruitooogst voor de verpachter bleef. Volgens sommigen was dat een 'gerafffineerd middel om de zakken der landeigenaren te spekken'. 'Bloedzuigenden woeker' ten opzichte van de argeloze pachters, die bij wet verboden zou moeten zijn en het zou leiden tot te weinig bemesting. Aangezien meer dan de helft van de grond in dit landsdeel werd verpacht, was dit iets om je zorgen over te maken.
Ook was er veel discussie over de melkverwerking. Er werden alom fabriekjes opgericht, maar het kwam maar matig van de grond. Sittard, Maastricht en Beek hadden fabrieken met een behoorlijke omzet, maar vooral kleinere bedrijven waar veel arbeid over was gaven er de voorkeur aan de melk zelf te verwerken. Dat won zelfs aan populariteit toen elektriciteit beschikbaar kwam: Voor ontromen van 100 liter melk en karnen van 60 pond boter moest een 'krachtige arbeider' 2 a 3 uur staan draaien. Met een electromotor kostte dat maar enkele centen. De afzet van de kaas en boter ging deels via handelaren, maar ook de weekmarkten in de mijnstreek waren aantrekkelijk omdat de boerin dan door eigen verkoop nog wat extra marge kon binnenhalen.Rogge, haver, tarwe en aardappelen waren de belangrijkste akkerbouwgewassen. De kg-opbrengsten lagen lager dan in kleistreken. Volgens de auteur speelde een rol dat sommige gemeenteambtenaren, die de opgave moesten doen voor de oogstraming, er niet van overtuigd waren dat de cijfers geen rol spelen in de vaststelling van de inkomstenbelasting en bleven daarom aan de voorzichtige kant. De auteur van het stuk vroeg zich wel af waarom de vrees voor de fiscus in Limburg sterker was dan elders. De auteur neigde er toe de boer toch de schuld te geven: gebrek aan onderwijs. Er waren gemeenten waar nog nooit een landbouwcursus was gegeven. Er werden veel fouten gemaakt met het toepassen van kunstmest. Overigens was het aantal landbouwwintercursussen wel toegenomen sinds 1913. Ook de structuur met heel veel kleine bedrijfjes hielp volgens de auteur niet.
Er waren tal van rotaties met veel granen en ook klaver. Die granen waren niet bevorderlijk voor de onkruidbestrijding en zeker wintergranen niet, dan groeide er ook veel grassen in (zoals duist dat in Limburg gewoon gras werd genoemd, maar ook kweek). Er zou dan ook meer op rijen moeten worden gezaaid volgens de auteur. Haver was het slechtst renderende graan, het werd steeds vaker door voederbieten vervangen.
Er werd niet alleen in najaar geploegd maar ook in voorjaar vanwege onkruidbestrijding. Voor voederbieten wel 3 tot 5 keer. De Roermondse auteur D.S. Huizinga was kritisch op zijn Limburgse landbouw. In zijn ogen lag het 25 jaar achter op de kleistreken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten