zaterdag 12 september 2020

Efficiency, eco-modernisme en de leefomgeving

 Deze week verscheen een rapport van het WWF, dat mijn oud-collega's van WEcR nog een Nature-paper opleverde, met de boodschap dat de wereld gebaat is met meer biodiversiteit en dat daartoe de landbouw moet intensiveren, dan is er meer ruimte voor natuur. Land sparing in plaats van land sharing in het jargon. 

Dat leidde natuurlijk tot tweets waarin de aanhangers van het productivity paradigma suggereerden dat er ook in Nederland ruim baan moet zijn voor landbouw (hoewel ze nog niet duiden welke 30% van areaal en 505 van de boeren dan moet vertrekken) en anderen die daar weer tegen ingingen. De ergenis aan die culture war leidde ertoe dat ik het vanochtend op Foodlog probeerde te duiden via de economische theorie. Hier de enigzins bewerkte bijdrage, dan kan ik er later makkelijk bij. 

Intensiveren en specialiseren is in de regel efficiënt en leidt tot land sparing zodat er veel woeste grond ontstaat voor natuur of bos of zonnevelden. Efficieny gaat ook voor een deel samen met duurzaamheid: minder bestrijdingsmiddelen = minder kosten. Grote bedrijven hebben ruimte om verplichte milieu-investeringen te doen en kunnen minder makkelijk wegduiken in de anonimiteit.

Daar zijn veel voorbeelden van en onderzoek naar (hoewel je op bedrijfsniveau altijd een beetje moet oppassen voor de survival-bias: efficiënte bedrijven worden geleid door goede ondernemers die groeien). Het geldt ook op gebiedsniveau, daar noemen we dat een agglomeratie of clustereffect: er vindt ook specialisatie plaats als bedrijven bij elkaar zitten. Daarom is het Westland een succes en is de glastuinbouw in Emmen nooit op dat niveau gekomen, daarom zijn dierrechten in Brabant duurder en zouden er nog meer naar toevloeien als het niet verboden was. En daarom is het aantrekkelijk veevoer, mensen en zelfs kalveren te importeren in plaats van elders ook een complex op te bouwen.
De voorstanders van deze ontwikkelingen denken dus op zijn minst impliciet ook dat een deel van de boerenarbeid beter elders in de economie kan worden aangewend, zodat je die efficiency / schaalgrootte krijgt.
Dit is de ontwikkeling die Nederland de afgelopen 75 jaar heeft doorgemaakt en die een zegen voor Afrika zou zijn. Zorg dus dat er vraag naar producten van de Afrikaanse boer komt en zorg dat mensen in de textielindustrie gaan werken. In Brabantse termen van de 19e eeuw: teveel aardappeleters, te weinig Tilburgse textiel.

Dat dit verhaal (het productivity narrative) in Nederland niet aanslaat of hier niet geldt heeft twee redenen. De eerste is dat een cluster ook negatieve effecten oproept. Bij steden zijn dat bv. files, in de landbouw een aanslag op de leefomgeving (bv. waterkwaliteit, biodiversiteit en volksgezondheid) Die maatschappelijke kosten moet je ook meenemen in de afweging van marginale kosten (die dus grotendeels maatschappelijk zijn) en marginale opbrengsten (die privaat zijn).
En dan blijkt dat die maatschappelijke kosten hier hoger zijn dan elders, dus dat er een regionaal milieuprobleem is (en dus argumenten van level playing field met een forse korrel zout genomen moeten worden). Dat ons milieuprobleem groter is dan elders heeft twee redenen: aan de ene kant die krachtige cluster die zoveel concentreert, aan de andere kant onze productie in een delta-metropool waar veel mensen wonen en er ook nog specifieke natuur is (grutto etc) en we altijd dicht bij water zitten.
Met andere woorden: er zit een forse geografische component aan de analyse die op mondiaal niveau gemakshalve even is uitgeschakeld. (Of misschien in de modellen wel is meegenomen maar in de algemene conclusie voor het mondiale niveau niet meer voorkomt)

De tweede reden dat het productivity narrative niet zo aanslaat is gelegen in het feit dat boeren wel streven naar efficiency op hun bedrijf, maar zich verzetten tegen efficiency van het systeem als dat inhoudt dat zij de bedrijfstak vroegtijdig moeten verlaten. Zij zitten als gezinsbedrijf vaak vast aan een locatie en hebben daar lang niet altijd de mogelijkheid om de schaal te bereiken die nodig is in het efficiency paradigma met zijn kostprijsverlaging. Als dat minstens 200 zo niet 300 a 400 koeien inhoudt vrezen ze de shake-out en zien ze meer in verweving met natuur, recreatie, korte ketens.
Net zoals de tuinbouw in Noord Limburg ontwikkeld is als export industrie naar het Ruhrgebied vanuit kleine bedrijfjes (ontstaan uit armoede en erfrecht) terwijl het efficiency-paradigma misschien wel had aanbevolen er grootschaliger akkerbouw of veehouderij van te maken (en deels naar het Ruhrgebied te vertrekken), zo kiezen mensen er nu voor om een natuur-inclusieve sector te ontwikkelen (of een biologische sector etc) vanuit hun suboptimale structuur en hopen daarbij ook nieuwe markten aan te boren (van lokale niches voor voedsel en zorg tot biodiversiteitscontracten voor natuur).
Waardoor je wat minder specialisatie (land sparing) en wat meer verwevenheid (land sharing) krijgt met dus wat minder voedselproductie en wat minder biodiversiteit dan in het efficiency/eco-modernisme als ideaal wordt berekend.
Maar vooralsnog is dat (lijkt me) geen ramp omdat de bijdrage van de Nederlandse landbouw aan de wereldvoedselvoorziening heel klein is, en de biodiversiteit dan juist hier wordt gerealiseerd en niet op de vrijvallende landbouwgronden in bv. Oost Polen (bij specialisatie en land sparing).

Hopelijk is dat zo ook weer duidelijk. 

Geen opmerkingen: