dinsdag 30 maart 2021

20 jaar EuroChoices

Afgelopen twee dagen was de jaarlijkse conferentie van de Britse landbouweconomen. Met vanmiddag een sessie ter ere van 20 jaar EuroChoices. Als voorzitter van de Advisory Board hield ik er een presentatie over de rol van social media in de communicatie van onderzoek. De slides staan op SlideShare.

maandag 29 maart 2021

Maandag Mythedag: lange afstandtransport

 Ik zit vandaag via de digitale snelweg op het AES congres in Engeland. En dus was ik van plan maar een kleine bijdrage hier te doen in de maandagreeks over mythes. Wat ligt er dan meer voor de hand dan de stremming van het Suez-kanaal door het containerschip de Ever Given. Ook gegeven het feit dat de witte druiven die ik gisteren van AH op het bord kreeg uit India blijken te komen. 

Ik weet het, het is niet het Europese seizoen voor druiven, maar in India en Chili willen ze er ook vanaf en kunnen ze wat welvaart wel gebruiken. Alle aanleiding dus voor de mythe:

Langeafstand transport belast het milieu en mag daarom in ons voedselsysteem geen rol spelen. 

Blijkt dat ik daar in 2009 al een blogpost over heb gemaakt. Die uitlegt dat er de nodige misvattingen zijn rond regionalisatie van voedsel. En lange afstandstransport in LCA's niet de grootste vervuilende post is. Rij dus niet vanuit Amsterdam naar de Betuwe voor een paar kg appelen, maar koop de met een oceaanstomer aangevoerde Chileense bij de grootgrutter. En al helemaal niet met de oldtimer diesel naar de Betuwe. Tenzij je het straks met de bloemenpracht een toeristisch uitje vindt (in plaats van Bali) en een kistje mee terug neemt. 

Prima dus om te kiezen voor dichtbij productie, maar alleen als die concurrerend is ten opzichte van de producten van verder weg in kostprijs incl. alle externe kosten. Afstand zelf zegt niet veel.

Enfin, ik volsta dus met de link naar het 2009 stuk.

zondag 28 maart 2021

het wortelmuseum


De nieuwste VORK biedt weer boeiende verhalen. Eentje licht ik er uit, een verhaal over twee Vlamingen die zich op #artgenetics hebben gestort. Via burgerwetenschap verzamelen ze foto's van oude schilderijen waarop ook cultuurgewassen staan. Hier is de site 

Ze leggen die expressies van de schilder en van de genetica naast hun genetische modellen van de gewaassen. Dat leert meer over de evolutie, en mogelijk ook over de smaak van het afgebeelde product. Veel materiaal bestaat ook al, ze verwijzen naar het World Carrot Musuem. Grappige website, tikje antiek in zijn opmaak, maar alles over de wortel. 

zaterdag 27 maart 2021

meiden en paardenknechten

Bij mijn oma was er nog één: een inwonende boerenmeid. hulp in de huishouding en bij de boterbereiding. Of er ook nog een inwonende (paarden)knecht was weet ik niet. Zou statistisch gezien moeten, want de meiden (elders ook wel dienstboden genoemd) verdwenen eerder dan de knechten. We hebben het hier over de jaren dertig, toen het huishouden nog veel werk kostte, met grote gezinnen en de boterbereiding nog niet geheel naar de fabriek was verdwenen. 

In de laatste uitgave van Zeeland van vorig jaar (#29.4, 2020) schreef Jan Zwemer een mooi artikel over / met de titel "de inwonende knechts en meiden in de Zeeuwse landbouw tot aan de crisis van de jaren 1880".  Tot nu toe moesten we het doen met de verslagen van de Staatscommissie voor de Landbouw uit 1908 en toen waren al veel meiden verdwenen, de stad bracht meer mogelijkheden. Zwemer keek naar de gezinshoofden- en dienstbodentelling van 1807 en de volkstellingen vanaf 1859.

Net als in West-Brabant was begin 19e eeuw 20% van de bevolking inwonend personeel. We hebben het hier natuurlijk over streken met vrij grote klei-boerderijen die midden in de polders staan. Op zand waren de bedrijven kleiner en was minder personeel nodig. In Overijssel en Gelderland ging het maar om 6 tot 8%. Zwemer constateert dat ook in relatief jonge polders er minder inwonend personeel is. Hij speculeert niet over een reden - was de bezitsconcentratie daar kleiner na de optimale inrichting van een nieuwe polder? Dat lijkt niet de reden, want de bedrijven in die polders waren juist relatief groot. ook enkele dorpen op Walcheren met vrij grote bedrijven (Melis- en Grijpskerke) was het percentage wat lager en beschikten knechts blijkbaar over eigen arbeidershuisjes?

Aan knechts werd overigens geen "loon" betaald, maar "huur". 1 mei was in de regel wisseldag, dan kon men naar een andere boer en van betrekking veranderen. Ook in de middenstand en natuurlijk op schepen kwam het verschijnsel veel voor. Sommige boeren hadden 2, 3 of zelfs wel 4 inwonende knechts.

De naoorlogse crisis van 1818-1825 (na Napoleon dus) leidde tot een behoorlijke afname van de werkgelegenheid voor inwonend personeel. Overigens worden procentuele ontwikkelingen ook vertekend doordat gezinnen groter werden (de econoom in mij speculeert meteen of die kids dan aan het werk werden gezet en je dus een terugslag had van kapitalistische landbouw naar iets meer zelfvoorziening). Het was ook een tijd waarin in West-Brabant veel bedrijven bij de opvolging werden gesplitst (voor Zeeland lijkt dat niet het geval, daar ziet Zwemer eerder concentratie, mogelijk was de opkomst van de meekrap de redding). De inwonende meid zag in die periode een wat minder sterke daling van werkgelegenheid, zij konden vaak niet gemist in de zuivelbereiding. 

Het hoogste percentage inwonend personeel vond je vanaf 1859 overigens in het agrarisch-kapitalistische Groningen. Moderne landbouw ging er samen met bijna 30% van de bevolking die inwonend personeel was. In het stedelijke Holland was het maar zo'n 15%. Vanaf 1850 kwamen de knechtswoningen langs de dijk op. De welgestelde boerenfamilies verburgerlijkten  (tussen 1850 en 1870 was er een economische hausse) en wilden geen personeel meer in huis. Op Schouwen begonnen boerderijen vanaf die tijd ook een naam te krijgen (in bv. ook officiële stukken), een ander voorbeeld van een mentaliteitsverandering met status-component. Het moderne gezin deed zijn intrede. 

na 1879 waren het juist weer de slechte omstandigheden die leiden tot verminderde werkgelegenheid voor inwonend personeel en werd meer gebruik gemaakt van het eigen gezin. De meekrap was vanaf 1873 niet meer lonend, de pachtprijzen waren te hoog om tarwe nog lonend te maken. Vanaf 1878 was er een verdere daling van prijzen, want de aanvoer uit Amerika werd steeds meer opgevoerd. 1879 werd een rampjaar ook door een slechte oogst na een sterke storm met Pinksteren en veeziekte.Verschillende grote akkerbouwbedrijven gingen failliet. Pachters werden van hun bedrijf gezet. In de volkstelling van dat jaar was het percentage inwonende knechts sterk teruggelopen. 

De terugloop was wat sterker bij protestante boeren. Zwemer zoekt de verklaring in een grotere aanhang van het liberalisme in die kringen. Of in een wat latere huwelijksleeftijd bij katholieken in die tijd (zodat er voor het huwelijk meer aanbod is van dienstmeiden en knechten  voor de wellicht ook wat grotere gezinnen aan de vraagkant?). 

Tot slot nog een macro-observatie: demografen zien het inwonen van jong volwassenen wel als een mechanisme om de bevolkingsdruk te verminderen. De huwelijksleeftijd gaat er door omhoog en dus zal sprake zijn van een wat lager kindertal. Of dat dan ook een bewuste intentie was of meer een gevolg?  Het was in ieder geval een belangrijk verdeelmechanisme voor arbeid. Voor met name het vrouwelijk inwonend personeel was het ook emanciperend: men besliste zelf en was weg van de familie. Uit onderzoek blijkt dat ze verder van huis trouwden en ook vaker met een stedeling (omdat ze ook in de stad dienden).  

donderdag 25 maart 2021

Graanloodjes

 

Voor de liefhebbers van administratieve organisatie in de landbouw, besteden we enige aandacht aan graanloodjes. Vermoedelijk een uitvinding uit de Middeleeuwen voor het volgende probleem: er is een belasting verschuldigd (een impost) bij het malen van graan door een molen. De molenaar is echter een uitvoerende persoon, en niet de eigenaar van de molen of degene die de molen(recht) heeft gepacht van de ambachtsheer die het maalrecht heeft. De boer die zijn graan wil laten malen moet dus eerst langs de pachter van de molen om te betalen en moet dan door naar de molenaar voor het malen zelf. Probleem: hoe weet de molenaar nu dat je hebt betaald bij zijn baas?

Daartoe is het graanloodje uitgevonden. Kreeg je bij betaling en moest je inleveren bij de molenaar. Soms kom je dit systeem nog wel eens tegen bij een zelfbedieningsrestaurant of zo: betalen bij de kassa, bonnetje inleveren bij het uitgiftepunt. 

De loodjes zijn pas in 2014 echt gekoppeld aan dit doel en de steden waar ze bij hoorden, Want de loodjes waren er voor tal van steden in West-Friesland (Hoorn e.d.) en ook in Zeeland waren ze in gebruik. Ze melden de stad en de t voor tarwe of de r voor rogge. Grappig. 

bron: M. van der Harst: Graanloodjes uit het slik van Zeeland in Zeeland29.4, 2020

dinsdag 23 maart 2021

De (inverse) eiwittransitie

Meer eiwitproducerende gewassen zoals bonen en erwten in het bouwplan zou volgens sommigen een zegen zijn, ook al zou het voor veevoerdoeleinden zijn. Vooralsnog is import van elders goedkoper en of we nu ook nog een subsidie op veevoer nodig hebben is de vraag. Maar er zit ook een nostalgisch aspect aan. In de lange 19e eeuw, zelfs tot 1940 werden er bijvoorbeeld op Walcheren volop bonen en erwten geteeld, tot wel een kwart of meer van het bouwplan. Walcheren telde in die tijd 6400 tot 6800 ha bouwland, en waar er in 1847 457 ha bonen en 526 ha erwten werden geteeld, was dit in 1914 1180 reps 753 ha. Na WO 1 zakte het areaal wat in, maar in 1938 ging het al weer om 1029 ha bonen en 920 ha erwten, totaal bijna 2000 ha dus. 

In Zeeland werden in de 19e eeuw tal van gewassen geteeld, zoals tarwe, gerst, haver, rogge, aardappelen, vlas, meekrap, koolzaad, maar dus ook witte en bruine bonen. Vooral  het eiland Walcheren stond om de peulvruchten bekend. Daar waren de opbrengsten landelijk gezien vaak het hoogst. Dat werd toegeschreven aan de goed onderhouden akkers. Ook het klimaat zou wel eens een rol gespeeld kunnen hebben. Op de koppen van de eilanden is het nogal eens droog, de buien drijven verder. Vooral witte bonen zijn gevoelig voor het weer: ze hebben veel warmte nodig, en weinig regen. Een oude boerenwijsheid is dat ze aan de dauw wel genoeg hebben. Te veel regen verkleurt de bonen in de peul van wit naar bleekgeel of vlekkerig. Een oud Walchers rijmpje: Mee vee zunne en zeumerweertje, bin de witte boonen 't eertje.

Het waren arbeidsintensieve gewassen, misschien dat dat ook nog meegespeeld heeft. Bij het zaaien moesten er met de hak geultjes worden gemaakt of gaatjes gekapt, waarna veelal de jongens van 10 tot 12 jaar oud het zaaizaad ((twee tot 4 bonen) op een afstand van 3 vingers (5 cm) inlegden. Vervolgens moesten de percelen goed vrij gehouden worden van onkruid tot ze in de zomer oogstrijp waren. Bonenstruiken werden met wortel en al uit de grond getrokken, erwten met de zicht gemaaid, waarbij ze met een pikhaak werden opgelicht. Daarna werden ze op ruiters te drogen gezet. In de 19e eeuw waren die ruiters nog een stok die in de grond werd geslagen en werd een ondergrond van takken gebruikt. In de winter werd er in de schuur met de vlegel gedorsen en daarna moesten de erwten en bonen worden verlezen waarbij verontreinigingen werden verwijderd. Een avondklus die ook veel werd uitbesteed aan arme arbeidersgezinnen die daar wat inkomen uit haalden. 

In de 19e eeuw teelde men vooral de blauwpeulerwt en de Walcherse erwt, resp. een kleine blauwe erwt en een kleine groene. Een eeuw later was de schokkererwt populair. Die herinner ik me ook nog. Bij de bonen ging het om de bekende en geroemde Walcherse kogelboon (bruin). En er was de Walcherse witte. 

Het ging hier in de regel om exportproducten. In de 19e eeuw werden de erwten weliswaar vooral binnenlands afgezet maar was er ook export naar Frankrijk. In de 20ste eeuw ging het vooral om export naar met name Frankrijk en Engeland. De Walcherse witte boon ging aanvankelijk vooral naar Spanje maar na 1820 gingen die zelf meer telen. België, Frankrijk en Engeland werden toen de belangrijke afnemers. Duitsland en Zweden verdrongen daarna Engeland. Ook de bruine bonen waren aanvankelijk vooral voor binnenlands gebruik, maar in de 20ste eeuw werd het een exportproduct naar België, Frankrijk, Duitsland en Zweden. Ik neem aan allemaal voor consumptiedoeleinden, maar daar spreekt mijn bron verder niet over. 

Tot slot: Tot in de 19e eeuw was bijgeloof gemeengoed op Walcheren: om de vier jaar zouden de zaden in een andere richting in de peulen liggen. Dan weer naar de punt en daarna weer vier jaar naar de stengel. Dat had Onze Lieve Heer zo geregeld zodat we niet vergeten dat er om de 4 jaar een schrikkeljaar is. 

Ik ontleen deze kennis aan een fraai artikel van Frans van Driest: Peulvruchten op Walcheren in: De Wete, 39 #1, januari 2010.


maandag 22 maart 2021

Maandag Mythedag: het EU budget

Van tijd tot tijd, bij discussies over het Europese budget, duikt hij weer op. De mythe:

Het Europese landbouwbeleid is onbetaalbaar geworden.

De achtergrond is dat een groot deel van de Europese begroting naar het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid gaat. Dat lag ooit boven de 40%, inmiddels is het wel behoorlijk teruggezakt in relatieve termen, maar toch altijd nog meer dan een derde. Voor een sector die pakweg 2% van de economie uitmaakt is dat heel wat. En er zijn natuurlijk heel wat andere doelen waar je het geld aan zou kunnen geven. grensbewaking, onderzoek (gebeurt al), defensie, klimaat, hogesnelheidstreinen, etc. 

Toch is de stelling een mythe, en niet alleen omdat het dezer dagen heel makkelijk blijkt om nieuwe miljarden uit te trekken voor het steunen van de economie. Het landbouwbeleid is een van de weinige beleidsterreinen die echt Gemeenschappelijk mag heten. In de jaren 60 zijn vrijwel alle bevoegdheden overgeheveld naar Brussel. 
De tegenhanger is dan ook dat de Nederlandse begroting voor landbouw de kleinste is van alle beleidsministeries. Sociale zekerheid en onderwijs zijn een veelvoud. Als je de overheidslagen van Brussel. de lidstaten en eventueel de provincies en gemeenten zou consolideren, wordt er betrekkelijk weinig aan landbouw besteed.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat je nog steeds kunt discussiëren over de vraag of het wel efficiënt is alle grondbezitters een bedrag per ha te geven. Evenzo kun je vaststellen dat het in het verleden voor de interne markt en veiligheid van Europa blijkbaar nodig was dit geld via Brussel rond te pompen, maar dat je nu ook kunt afvragen of dat nog nodig is. De interne markt is bereikt, de prijzen geharmoniseerd, vrij verkeer van goederen is mogelijk. Het landbouwbeleid verschuift naar lokaal milieubeleid, betaling voor regionale eco-systeemdiensten en subsidie op innovatie. Wellicht zou je aan een staatssteuntoets genoeg hebben om oneerlijke concurrentie te voorkomen en zou je binnen dat kader Drenthe of Zuid-Holland of Letland of Andalusië zelf kunnen laten besluiten hoeveel geld ze in landschapsbeheer willen steken. En hoef je dus geen geld rond te pompen. Misschien zijn de huidige GLB plannen met hun nationaal strategisch plan wel een klein stapje in die richting. 

Maar voorlopig lijkt dat nog niet echt aan de orde. En omdat andere beleidsterreinen in Brussel populairder worden, zullen we van tijd tot tijd toch nog wel mensen horen zeggen dat landbouwbeleid te duur is. Mythes zijn hardnekkig. 

zaterdag 20 maart 2021

Column Food & Agribusiness

Update; de column staat ook online bij Food & Agribusiness, dat leest wat makkelijker,

Donderdag verscheen mijn column Formeren, zo de dag na de verkiezingen in Food & Agribusiness. Die werd gisteren goed gedeeld op Twitter. Ik verplaatste me in de schoenen van de formateur en maakte een discussie-agenda. Ter toelichting (ook nu ik de uitslag  van de verkiezing ken):

1. De leidende partijen willen van middelbeleid naar doel en verschillen nogal in opvatting over klimaat. Laten we dus eerst de doelen even vaststellen.

2. De VVD is de grootste en zet in op innovatie. Maar zit er genoeg in de pijplijn om daarmee de doelen te halen, moet er meer aan gedaan, en vooral: is het op tijd klaar?. Ook is helderheid naar boeren gewenst zodat die kunnen gaan investeren. CO2 speelt  een cruciale rol. Het is op den duur de meest beperkende factor, boeren kunnen er geld mee verdienen en met de huidige 40 euro in de markt, kun je in de veenweide heel veel bereiken. Maar ook in de akkerbouw, waar volgens berekeningen men bij 20 euro al massaal overgaat op groenbemesters en meer wintertarwe. En laten we meteen even dat automatiseringsprobleem rond die dashboards oplossen zodat boeren eigenaar worden van hun data. Vermindert administratieve lasten fors, zijn de winnende partijen voor.

3. Het nadeel van die innovatie is schaalvergroting. In een verkiezingsdebat zei een VVD parlementariër dat ze daar in het Westland ook mee hadden leren leven, maar andere partijen willen misschien iets meer. En er moet ook iets met landschap en natuur, ook voor de recreatie in eigenland en die ondernemers, moet dat allemaal door de staat en zijn vazallen of zou je dit met de groenblauwe diensten goedkoper via de markt kunnen regelen? En zo sommige middenbedrijven kunnen helpen aan een aanvullende strategie? 

4.Heb je aan GLB en een paar miljard voor uitkopen piekbelasters genoeg, of moet je naar een landbouw die deels zijn inkomen krijgt uit voedselprijzen in de markt en deels beloning voor maatschappelijke diensten via langjarige contracten net als in de VS? En dat kost dan belastinggeld die we uit de BTW kunnen halen. Gaat de consument de werkelijke prijs betalen (of iets wat er op lijkt), dat is goed voor duurzaamheid en gezondheid, ook al is daar meer nodig. Voor lage inkomens moet je dan wat doen aan inkomstenbelasting (maar de toeslagen moeten toch aangepakt) en hogere lonen. Maar dat is op een andere tafel van de formatie toch ook al een issue, zo denk ik.

5. En dan is de vraag (niet voor mij: het moet) of de boeren er uit komen met vrijwillige kavelruil of dat je weer goede ruimtelijke ordening en landinrichting moet hebben.

Inderdaad, de omvang van de veestapel en de kringlooplandbouw staan niet in het lijstje. De eerste is een resultante, de tweede een visie en een middel om de doelen te bereiken. Waar je via innovatielijnen en groenblauwe diensten en toekenning GLB subsidies ook nog op kunt sturen. 

vrijdag 19 maart 2021

Weven op Walcheren

Soms probeert de overheid een industrie te stimuleren. Een wat ouder voorbeeld is de textielindustrie op Walcheren in de eerste helft van de 19e eeuw. Het waren de gemeentes die de kosten van de armenzorg wilden verminderen. Ook particulieren wilden wel wat doen voor de paupers, van het gratis beschikbaar stellen van een stuk grond voor bedrijfsvestiging . De gemeentes van Walcheren (o.a. Westkapelle, Domburg, Vlissingen, Arnemuiden, Veere, Middelburg) steunden deze werkverschaffingsprojecten,. Zo na de Belgische opstand, leek dat blijkbaar kansrijk. 
Maar het ontbrak aan kennis, dus in 1839 werd er een beroep gedaan op een Twentse fabrikantenfamilie, Maurits Salomonson.  

De weverijen maakten zgn. calicots, een (middel)fijne dichtgeweven stof, meestal effen en ongebleekt. Ze waren vooral geschikt voor Nederlands Indie en de Nederlandsche Handels Maatschappij vond ze daarvoor beter geschikt dan de Twentse: 50% was goed genoeg, tegen 3% uit Twente. 

Maar al rond 1870 kwam er een eind aan. De lonen werden te hoog, de NHM wilde daar geen plus meer opzetten. En er was geen ondernemers te vinden die dat wilden doen. Salomonson koos voor mechanisatie in Twente. Er resteert dus weinig meer van, maar mocht je in Domburg of Westkapelle komen: beide hebben nog een Weverijstraat. 

Uit: De Wete, 45#2, april 2016. Auteur onbekend.

dinsdag 16 maart 2021

Margarine

 In juli 1879 werd de N.V. Middelburgse Kunstboterfabriek opgericht. Ik las het in een oud nummer van de Wete, het blad van de Heemkundige kring Walcheren. In het nummer van april 2002 beschrijft A.F. Franken de geschiedenis van de Middelburgse margarine-industrie. in een artikel "The Middelburg Margarine Works".  Het artikel is overigens in het Nederlands, maar de fabriek, die in 1896 van de aandeelhouders werd overgenomen door zijn directeur M. Proos en van naam veranderde (in NV Margarinefabriek M. Proos), exporteerde veel naar Engeland onder de naam Middelburg Margarine Works. 

Het artikel bevat ook een mooie samenvatting van de geschiedenis van de margarine. Die begon met de opkomst van de scheikunde in de 19e eeuw. Vermoedelijk in 1866 gaf de Franse keizer Napoleon III opdracht aan de chemicus Hippolyte Mège-Mourès om een product te maken dat boter kon vervangen. De Franse marine had namelijk behoefte aan iets dat goedkoper en vooral langer houdbaar was. Ook de arbeiders in de Franse steden konden een goedkoop surrogaat voedingsvet wel gebruiken. De boterprijzen waren in voorgaande jaren namelijk nogal gestegen. De chemiker ging aan het werk en ontwikkelde een kunstboter die zoveel mogelijk op het origineel leek qua smaak, smeerbaarheid en bakkwaliteit. In 1869 werd er in Frankrijk en Engeland een octrooi aan toegekend. 

Kunstboter werd het genoemd, tot de landbouwlobby zich daar tegen verzette. Overigens was het gewoon een landbouwproduct. Belangrijkste grondstof was beweerkt rundervet, dat oleomargarine werd genoemd. Er werd melk, slechte boter en een beetje plantaardige olie aan toegevoegd. 

In hetzelfde jaar dat Mège-Mourès zijn octrooien verkreeg, schafte Nederland de octrooiwetgeving af. Uitvindingen waren dus niet beschermd en dat leidde tot een explosie van kunstboter-fabriekjes. Copyright was ook hier dus ooit the right to copy. De eerste kunstboterfabriek was van een boterhandelaar in Oss, A. Jurgens, die overigens wel betaald heeft voor de kennis over het procedé, zo meldt mijn bron. Al in 1871 richtte hij zijn fabriek in. Hij kreeg ter plaatse felle concurrentie van Van den Bergh maar in 1930 zouden ze fuseren tot de Margarine Unie in Rotterdam. Niet veel later volgde de fusie met de Engelse zeepfabrikant Lever Brothers en de multinational Unilever was geboren.

Maar voor het zover was stortte ondernemend Nederland zich, niet gehinderd door de octrooiwetgeving, op de margarineproductie. Wat zeer hielp was dat er vanaf 1877 heel veel oleomargarine in Rotterdam werd aangevoerd vanuit de Verenigde Staten. Fabrikanten hoefden maar naar Rotterdam te reizen om op de vrije markt 'oleo' te kopen. Waren er in 1878 nog maar 14 margarinefabrieken in dit land, twee jaar later waren er al 68. De meeste van deze start-ups verdwenen naar verloop van tijd weer, maar in 1910 waren er altijd nog 28. Inclusief de Middelburg Margarine Works, zoals hun kantoor in Londen zich profileerde. 

Ik noteer nog wat literatuur om hier eens verder in te duiken:

B. van Eysselsteyn: De geschiedenis van de margarine, Rotterdam 1957

J.H. van Stuijvenberg: Honderd jaar margarine, 1869-1969, D's-Gravenhage 1969

N.H.W. Verbeek: Margarine, in Geschiedenis van de techniek in Nederland, de wording van een moderne samenleving 18 - 1890 deel 1 Zutphen 1992


maandag 15 maart 2021

Maandag Mythedag: export en kostprijs

Om concurrerend te zijn moet je een lage kostprijs hebben. En dus verzetten we ons tegen kostprijsverhogende maatregelen, bang om een afzetmarkt te verliezen. Dat is niet helemaal juist, volgens de theorie van de internationale handel hangt die handel niet af van het absolute niveau van de kostprijs. Kostprijsverhogende maatregelen leiden wel tot verlies van inkomen of vaak beter nog, van waarde van (grond)eigendommen. Maar export hangt lang niet altijd van de absolute kostprijs af. We bespreken dan ook de mythe: 

Voor internationale handel is de (absolute) kostprijs van een product doorslaggevend. 

Het is zo klaar als een klontje dat als Nederland goedkoper kaas kan maken dan de Duitsers, en de Duitsers beter zijn in auto’s en auto-onderdelen, dat de containers met kaas de Rijn opvaren richting Duitsland, en met auto-onderdelen terug komen. Die handel is gebaseerd op absolute kostprijsverschillen. Maar wat als Duitsland nu ook goedkoper kaas (en alle andere producten) kan maken dan wij in Nederland? Hebben wij dan straks niets meer te doen, zijn we werkeloos en verdienen we geen inkomen meer?

Nee, want ook hier komt de econoom David Ricardo ons te hulp, en dit keer met de theorie van de comparatieve kosten. Landen specialiseren zich niet in waar ze absoluut de laagste kostprijs hebben, maar relatief de laagste. Een voorbeeldje met een simpele wereld van twee goederen (kaas en auto’s) en één productiemiddel (arbeid): stel een Duitsers heeft een week nodig om een auto te maken, en een Nederlander doet daar 4 weken over; een Duitser heeft twee weken nodig voor een ton kaas, tegenover een Nederlander 3 weken. Dan ligt de kostprijs van kaas en auto’s in Duitsland dus lager dan in Nederland. Maar dat is sterker het geval voor auto’s (1 week tegenover 4 weken) dan voor kaas (2 weken versus 3 weken).

Als de Nederlanders nu stoppen met het maken van auto's, dan kunnen ze in die 4 weken die per auto vrijkomt, 1,3 ton (4/3) kaas maken, en die kunnen ze naar Duitsland exporteren. De Duitsers besparen daarmee ruim 2 weken werk uit, waarin ze ruim 2 auto’s kunnen maken, dubbel zoveel als de Nederlanders. Die winst kunnen de landen dus delen.

Kortom handel is al interessant als de relatieve kostprijzen verschillen. En eigenlijk weet ook iedereen dat wel uit eigen ervaring: als je als Nederlandse ondernemer in Polen werkt en je bent zowel een betere manager van het grootlandbouwbedrijf, als dat je beter kunt ploegen dan je Poolse medewerkers, kun je meestal toch maar het beste de Polen laten ploegen en zelf blijven leiding geven, de Polen leren ploegen en intussen de zaken doen met de handel en de bank. Want daar verdien je meer mee dan het iets beter ploegen. Zou dat niet zo zijn, dan moet je het bedrijf snel opdelen of verkopen.

In de internationale handel betekent dat dus dat je inkomen vooral afhangt van de productiviteit die je haalt. En die gaat erop vooruit als je je specialiseert in datgene waar je relatief het best in bent. Sluit je de grens voor handel, of maak je die handel moeilijker dan ben je een dief van je eigen portemonnee. Helaas is het inzicht van de comparatieve kosten niet voor iedereen overtuigend, want handel leidt er toe dat de mensen zich moeten aanpassen. In het voorbeeldje moeten de Nederlandse autobouwers DAF sluiten en bij Campina kaas gaan maken, of naar Duitsland verhuizen om BMWs te maken. Dan zijn er al snel allerlei argumenten te bedenken om te lobbyen tegen internationale handel. Want waar geen wil is, is wel een argument.

Kortom: export en import zijn vaak al snel welvaart verhogend omdat relatieve kostprijzen veel sneller verschillen dan absolute. Kostprijsverhogende maatregelen hoeven dus ook niet meteen tot minder export te leiden: als in het voorbeeldje de kaasproductie in Nederland 10% meer tijd gaat vragen (3.3. weken) vanwege een overheidsmaatregel op rustpauzes, dan blijft de handel in stand. Ook als er 10% staatssteun in Nederland komt waardoor maar 2.7 weken meer nodig zijn, is er geen effect op handel. In beide gevallen verandert wel het inkomen van de kaasproducent. En vermoedelijk uiteindelijk vooral de waarde van het grondbezit. 

Kortom: het is prima om tegen kostprijsvehogende maatregelen te zijn. Vaak niet omdat de export zo in gevaar komt (en exporteurs en verwerkers zullen zich dan veelal ook niet al te veel zorgen maken) maar juist omdat het inkomen en vermogen kost. Wel zo slim om dan dat argument in te zetten: u pakt mijn inkomen af. Want van die export liggen niet zoveel mensen wakker, en dat lijkt terecht. 



zaterdag 13 maart 2021

Opinie in Food & Agribusiness

Eind vorig jaar herschreven Jan Willem Erisman (nu hoogleraar in Leiden) en ik een eerder essay voor het College van Rijksadviseurs tot een artikel voor het blad S&D van de Wiardi Beckman Stichting. Ik meldde dat al eerder. 

Gisteren verscheen een sterk ingekorte versie daarvan in Food & Agribusiness. Hier is de link. 

vrijdag 12 maart 2021

Ideologie voor kapitaal

 Afgelopen maanden las ik me door meer dan 1100 pagina's van Thomas Piketty's Kapitaal en ideologie. Het was goed dat ik het cadeau kreeg want de dikte van de pil had me tegengehouden van de aanschaf. Terwijl het zeer de moeite waard is. Op heerlijk papier gedrukt, goed gebonden (dat mag ook wel). Wat niet wegneemt dat ik als editor er 200 pagina's van aankondigingen, herhalingen, terugblikken uitgegooid had en nog eens honderden pagina's bewijsvoering naar bijlagen had verbannen. En duidelijker figuren had gemaakt, maar een steunkleurtje is wellicht lastig in zo'n boek.

De achtergrond van de titel is dat bezit geen natuurlijk fenomeen is maar een sociale afspraak en dat er dus verhalen (ideologie) moet zijn waarom de een meer bezit dan de ander, en waarom dat dan ook vererfd moet worden en waarom de zwaarste schouders wel of niet de lasten moeten dragen. Daartoe duikt Piketty de geschiedenis in en zo leerde ik wel het een en ander van de 3-standen maatschappij, het ancien regime dat bij de Franse Revolutie radicaal is afgeschaft en vervangen door een ideologie van bezit. Dat kwam de industriële revolutie en de kolonisatie goed uit. '

Maar leidde er ook toe dat de Verelendung toesloeg bij de laagste klassen en leidde tot de communistische ideologie van Marx en Engels en onder druk daarvan stemrecht en de sociaal democratie. Die sociaal democratie zorgde (met wat oorlogen) voor een veel gelijkmatiger inkomens- en bezitsverdeling via onderwijs en hoge marginale belastingtarieven. Waarmee de 19e eeuwse bezitscultuur dus werd bijgeschaafd.  

Dat verhaal is wel bekend, maar Piketty legt de nadruk op het belang van goede ideologische verhalen en trekt het door naar het heden en probeert de sociaal democratie nieuw leven in te blazen omdat het met de huidige ongelijkheid de verkeerde kant opgaat. Hij toont aan dat het ergens in de jaren 80 misgegaan is met de sociaaldemocratische partijen. Voor die tijd stemden mensen met bezit, inkomen of hogere opleiding overwegend 'rechts': conservatief//liberaal. De correlatie tussen de drie aspecten was ook groot. De naoorlogse hoogopgeleiden, met vaak daardoor ook een heel redelijk tot goed inkomen, die dankzij het goede onderwijs zich uit de lagere inkomensklassen omhoog hadden weten te werken bleven dankbaar van huis uit sociaaldemocratisch stemmen. Maar verschoven in de verkiezingsprogramma's de aandacht van de klassenstrijd voor meer inkomen en goed onderwijs naar progressieve waarden rond milieu en solidariteit met minderheidsgroepen. Ze omarmden in de jaren tachtig ook de globalisering (de derde weg van Tony Blair), met wel vrijheid van verkeer voor goederen, kapitaal en mensen, maar zonder vangnet-afspraken rond progressieve belastingen. Die werden weggeconcurreerd, althans dat argument werd gebruikt richting de flat rates.  

Daarmee werkte de links-rechts as niet meer. De groep die meer dan ooit belang had bij de klassenstrijd rond inkomensverdeling en verdeling van bezit werd verdreven uit het midden naar de uiterst linkse (Franse communisten, Podemos e.d.) of uiterst rechtse kant. Daarbij ging het niet meer om  links-rechts in de verdeling van de koek, maar over de vraag: wie mag er aan tafel. wie hoort erbij en wie moeten we buiten de deur houden. Brug open of brug dicht. Dat leidde tot bewegingen met sociaal-nativistische inslag. Het verklaart LePen, PVV, Brexit, Trump en Modi (in India). 

Ik sloeg het boek dicht met de gedachte dat hij een punt heeft. We zijn toe aan een forse loonronde en meer progressiviteit in de belastingen. Juist voor wie de grenzen open wil houden. 

woensdag 10 maart 2021

Kies pijn?

 Op Foodlog schreef de Brabantse melkveehouder Jos Verstrate een stuk waarin hij zich als zwevende kiezer verklaarde omdat partijen niet veel te bieden zouden hebben voor boeren. Ik kon het niet nalaten om voor volgende week een kleine  kieswijzer aan te bieden. Hoewel materiaal in Foodlog uitstekend is terug te vinden, leg ik het ook maar even vast in eigen archief. Hier is de tekst:

Als ook Jos al zwevend is, dan wordt het wellicht toch tijd voor een reactie. Doorrekenen heb ik vroeger op het oude LEI wel eens in een brainstorming voorgesteld, zou met de door boeren al beschikbaar gestelde data goed te doen zijn (als je tijdig begint) maar toen was de financieringsanimo niet groot. Misschien moeten wat organisaties een PPS voorstel schrijven (bel Petra).

Ik zweef zelf via de volgende 3 vragen, misschien helpt dat Jos aan een zachte landing:
Boeren zorgen voor 10 miljard toegevoegde waarde, het hele complex voor ca 45 en er is volgens PBL 6.5 miljard schade daarmee samenhangend in milieu en volgens RIVM 6 miljard in de volksgezondheid samenhangend met ongezond eten en leven. Deze afweging tussen inkomen en niet betaalde schade/kosten is nu in heroverweging, het volgend kabinet moet daar wat mee.

1. Eerste vraag voor Jos: zijn de huidige doelstellingen die zo ongeveer in de wet staan voor KRW2027, Stikstof 2035, Klimaatwet 2030 en 2050 de juiste afweging?. Vind je dat de doelstelling te licht zijn omdat milieu niet genoeg opknapt: zoek een partij die sterk op milieu hamert en help de eisen te verzwaren. Kijk eens naar Partij voor de Dieren, GroenLinks, eventueel D66, PvdA. Milieu en landschap vindt je uiteindelijk belangrijker dan aantal boeren. Denk je dat de eisen idioot hoog zijn en dat je via de politiek Parijs en Brussel nog op andere gedachten kunt brengen of dat je daarom uit de EU wilt: good luck, maak je keuze ter uiterst rechterzijde. Bedenk even of je het met andere standpunten van de partijen (die ook fors zijn) wel eens bent en of dit gewicht in de schaal gaat leggen voor de formatie (je stemt vermoedelijk meer voor principe en mentaliteitsverandering dan voor effect op korte termijn via regeringsverantwoordelijkheid).

2. Tweede vraag voor het geval Jos zich niet tot de uitersten bekeert: denk je dat we bovenstaand probleem volledig via technische innovatie kunnen oplossen (van nieuwe stallen tot vleesvervangers), dat het niet zo erg is als de benodigde (misschien zelfs afgedwongen) investeringen leiden tot schaalvergroting en minder boeren (zoals dat in de glastuinbouw is gebeurd), maar dat het belangrijk is dat het agrocomplex die innovaties ook weer in het buitenland kan verwaarden: dan voel je je thuis in de rechterkant van de huidige coalitie, VVD, misschien ook CDA.
Denk je dat er meer nodig is dan technische innovatie of dat juist het aantal boeren heel belangrijk is voor de leefbaarheid van het platteland en geen resultante van de marktwerking moet zijn, dan schuif je in de coalitie naar het midden (CDA) of wat progressiever (CU). Buiten de coalitie naar SGP. Ook hier spelen natuurlijk andere issues dan boer-zijn, zeker voor een goed carnavalsvierder van onder de rivieren.

3. Derde vraag om de keuze nu nog wat te helpen: bij het centraal stellen van de boeren heb je de keuze tussen remmen en ontwerpen van nieuwe mechanismes voor belonen. Bij dat laatste gaat het dan vaak om (langjarige contracten voor) groenblauwe diensten. En dat roept een financieringsvraag op. Sommige partijen geven aan dat ze daarbij uitdrukkelijk de btw voor ogen hebben (of vleestax) en de consument de werkelijke kosten willen laten betalen (eventueel gekoppeld met een fors rondje koopkrachtontwikkeling) om de schade van het voedselsysteem aan de consumentenkant enigszins met prijzen proberen te beperken. Zodat consumenten meer de werkelijke prijs betalen. Dat helpt je wellicht in de keuze CDA, CU (hoog btw), PvdA (tegen voedselprijsstijging, wel inkomensbeleid).

Dit is wat ik leerde uit het verkiezingsdebat waar ik een bijdrage aan mocht leveren en nadien bevestigd zag in andere bijeenkomsten en programmaoverzichten. Ik zit er hier een daar vast naast, maar dat wordt dan in het panel wel gecorrigeerd.
En je kunt z'n afweging natuurlijk juist ook maken vanuit voedselprijzen (begin dan onderaan) of vanuit het verdelen van de schaarse ruimte. Misschien kan iemand anders dat eens doen...

Verder geldt dat dit dus vooral een keuze is op politieke ideologie. Daar is de politiek ook voor. Besluit in de formatie vooral om binnen een jaar details met experts uit te werken van landinrichting, CO2-quota, KPI's biodiversiteitsherstel etc. Heeft m.i. niet zoveel zin op een ideetje te stemmen, maar op de manier waarop een partij naar de problematiek en de wereld kijkt - dat is komende vier jaar hun afwegingsmechanisme. En stem niet alleen als boer, maar ook voor de wereld waarin je wilt dat je kinderen en anderen leven.

Jos, ik hoop dat je weer veilig landt, en op 17 maart het potlood weet te hanteren in een geldige stem. En het potlood mag je houden.

dinsdag 9 maart 2021

Tragedie van de meent


Bij BoerEnBusiness verscheen gisteren de maandelijkse column over een oudere publicatie, Dit keer de Tragedy of the Commons.
Zie alhier. 

maandag 8 maart 2021

Maandag Mythedag: waterbed

 

Afgelopen week bekeek PBL de groene kant van de verkiezingsprogramma's en daar dook het weer op: het waterbed-effect. De directeur van PBL wees er volgens de media op dat maatregelen tegen emissies hier kunnen leiden tot het verplaatsen van de productie naar andere landen en daar dan evenveel of nog meer uitstoten. Meer omdat de efficiency daar lager is. Daar zijn fikse kanttekeningen bij te zetten. Vandaag dus in de vorm van de mythe (wat sterker geframed dan genoemde spreker hem bezigde):


Landbouwmilieumaatregelen verliezen snel aan effectiviteit omdat ze leiden tot verplaatsing van productie naar andere landen waardoor eerder hogere dan lagere emissies het gevolg zijn en we dus slechter af zijn.

Een eerste bemerking bij deze stelling is dat er best wel boeren naar het buitenland zijn vetrokken, en dat daarbij regelgeving in Nederland soms ook wel een rol speelde (naast gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden) maar dat dit effect niet moet worden overschat. Boeren zijn behoorlijk honkvast en zullen al snel opdraaien voor de rekening van de verplichte milieu-investeringen of de lagere oogst door de maatregel.

Wat hier eerder bedoeld wordt met verplaatsing is niet de verplaatsing van boeren maar het feit dat als de maatregel zou leiden tot minder productie in Nederland, dat betekent dat die terugval in aanbod wordt opgevangen door productie in het buitenland. Daarbij wordt er dan op gewezen dat gemiddeld genomen de productie per ha relatief hoog is en de emissie per kg product relatief laag. Maar let op: bij zo'n verplaatsing zijn gemiddeldes gevaarlijk. In de praktijk is de spreiding enorm. Het zijn niet per definitie de minst efficiënte bedrijven die hier stoppen maar als we aannemen dat de stoppers toch in het laagste kwartiel met verouderde gebouwen produceert en die productie wordt vervangen door de beste, uitbreidende ondernemers in Duitsland of Denemarken, dan is nog maar de vraag of de emissie door verplaatsing vermindert. We hebben wel heel goede boeren maar vaak zijn de verschillen in de bovenste 40% helemaal niet zo significant groot.

Een andere wezenlijke kanttekening is, is dat veel milieuvervuiling lokaal is. Bijvoorbeeld door teveel concentratie van bedrijven of omdat de stad is opgerukt. Het duidelijkst is dat bij geur en ook wel fijnstof: wie dicht bij de dorpsrand zit veroorzaakt meer overlast met dezelfde hoeveelheid geur dan wie achterin een polder in Noord-Groningen zit. Dat is niets nieuws: in het verleden zijn boerderijen die binnen de stadsmuren stonden uitgeplaatst. De laatste bij mijn weten in de jaren 60. En vrijwel al onze landbouwmilieuproblemen zijn lokaal of regionaal. Kan dus best zijn dat eenzelfde bedrijf elders in Europa dus aanmerkelijk minder schade veroorzaakt. Daar komt nog bij dat een goede leefomgeving deels een luxe goed is, waar wij rijke mensen meer voor over hebben dan armere delen van Polen of Bulgarije. 

Ik heb lang gedacht en geschreven dat CO2 hierop de uitzondering is. Die is overal ter wereld even schadelijk voor de opwarming van de aarde. Maar zelfs daar geldt een kanttekening: sinds het akkoord van Parijs hebben we een nationaal quotum en concurreert het gebruik van dit quotum tussen de verschillende bedrijfstakken. Kan dus best zijn dat bij ons een aanwending van dat quotum in transport en distributie relatief veel opbrengt (en een hoge biedkracht heeft) en in Denemarken de landbouw. Dan is binnen het systeem van Parijs verplaatsing dus zo gek nog niet.

Dat is natuurlijk zuur en je kunt dan betreuren dat die afspraak van Parijs niet ideaal is. Net zoals die rond de EU melkquota dat indertijd niet was. Toen moesten we ons ook aan een quotum houden terwijl we best efficiënter waren dan de Fransen. Een betere afspraak zat er blijkbaar niet in. Dat is overigens ook een goede illustratie dat het aandragen van argumenten van wat er goed is voor de wereld wel aardig is in de wetenschap, maar lang niet altijd in de politieke economie. Daar moet je letten op de maximale welvaart in je eigen land - maar dat is een aparte mythe ter bespreking waard.

Kortom, het lijkt en is soms vrij onzinnig hier maatregelen te nemen in bv. dierwelzijn die leiden tot echte verplaatsing van bedrijven naar een paar honderd of paar duizend km naar het oosten (en dan de producten hier weer te importeren). Maar in een behoorlijk aantal situaties is verplaatsing nog helemaal zo gek niet. En vergelijkingen van emissie per kg product helpen daarbij ook niet altijd, het gaat de bewoner hier om emissie per ha.

De discussie moet gaan over de vraag hoeveel uitstoot/vervuiling we hier gedogen voor het er mee gerealiseerde inkomen en de vraag of we boeren voor die kosten van het terugdringen willen laten opdraaien of hen compenseren. Verplaatsing hoeft in die argumentatie geen heel grote rol te spelen. Daar waar dat toch naar voren wordt gebracht is het niet per definitie een goed argument en horen er duidelijke cijfers bij die aantonen dat de wereld heel veel slechter af is en dat we daarom bereid zijn die vervuiling voor het buitenland hier te dragen. 


zaterdag 6 maart 2021

De Nieuwe Noordzee Polder

Het voorstel van LTO om een deel van de Noordzee in te polderen leidde tot een aardige discussie op Foodlog. Zie alhier. 

Ik leg twee citaten vast die ik niet kende maar heel bruikbaar zijn in toekomstige verhalen. Frans Aarts kwam met een mooi inzicht van Pater van den Elzen

Pater Van den Elsen, adviseur van de N.C.B. (zijn borstbeeld staat in Den Bosch in het kantoor van ZLTO ernstig toe te zien; helaas moet dat zwijgen en kan het zeker niet lachen Huib #24 ) en secretaris van de Nederlandse Boerenbond, schreef het al in 1907*: het zou een zegen zijn als 1/3 deel van onze boeren hun bestaan elders zou zoeken, zowel voor de blijvers als voor de vertrekkers. Elders is grond in overvloed en thuis concurreren boeren elkaar door grondhonger de armoede in.

* Twintig brieven uit Amerika. Ook gepubliceerd in het NCB-weekblad.

En Frank Stroetman kwam met een citaat uit van der Woud;

een citaat uit 1932 van Wortman, de hoogste baas van de dienst Zuiderzeewerken: "Van een winst in zuiver commercieelen zin zal thans wel niet meer gesproken kunnen worden". (..) We moeten "het oog gevestigd houden op de niet in geld te waardeeren ideeele voordeelen"
(vd Woud, Het landschap de mensen, 2020, p287)

vrijdag 5 maart 2021

De Plattelandersbond

 Interessante tweets eerder deze week van André Hoogendijk, akkerbouwrepresentant maar ook historicus. In de discussies in aanloop naar de verkiezingen wijst hij op:

In 1917 werd de Plattelandersbond opgericht uit onvrede met het landbouwbeleid. Men streefde naar betere stroomvoorziening op het platteland, beter landbouwonderwijs en afschaffing van de kort daarvoor ingevoerde zomertijd. In 1918 haalde de partij 1 zetel bij de verkiezingen

Partijleider Braat van de Plattelandersbond stond bekend als een ‘ongelikte beer’ die vooral tekeerging tegen de wijze waarop plattelandsgemeenten werden achtergesteld ten opzichte van de steden

In 1933 werd de Plattelandersbond opgevolgd door de Nationale Boeren-, Tuinders- en Middenstandspartij (NBTMP). Men streefde o.a. naar verlaging van de accijns op suiker en afschaffing van de accijns op vlees

daar moet ik nog eens induiken. Dat kan met de volgende links

https://www.ru.nl/cpg/publicaties/blogs-rubrieken/debutanten-binnenhof/debutanten/

https://www.parlement.com/id/vh8lnhrqeylt/nationale_boeren_tuinders_en

donderdag 4 maart 2021

Zeeuws geld Revisited

Een jaar op 7 geleden blogde ik hier over Zeeland op het Nederlandse bankbiljet. In een exemplaar van De Wete van april 2002 kom ik een artikeltje tegen van Frans van den Driest over de Kop en Schotel. Iets minder smeuïg dan de informatie van de DNB maar met extra details. De huishoudster in kwestie heette Geertrui Walraven uit Goes en was protestants en als zodanig op haar boers. Er bestaat ook een tekening van haar in protestants kostuum. Maar uiteindelijk gaf met de voorkeur aan het katholieke (vermoedelijk dus uit esthetische overwegingen) en dat werd een relletje. Het kostuum kwam uit het Zeeuws Museum. 

Dit artikel bevat ook een rijmpje van ene Clinge Doorenbos dat De Telegraaf op 11.9.1925 publiceerde over de rel van de huishoudster van de DNB Agent:

"Wat een bof dat die agent daar 
In die schoone Zeeuwsche stad
Niet toevallig in zijn keuken
Een bejaarde baboe had."


woensdag 3 maart 2021

De Middeleeuwen - of niet?

Dinsdag publiceerde de NRC een necrologie van prof. Peter Raedts, gespecialiseerd in de Middeleeuwen. Ik kende hem niet maar het tijdvak heeft momenteel mijn belangstelling. Raedts vond blijkbaar dat ze als tijdvak eigenlijk moesten worden afgeschaft. De Karolingische Middeleeuwen van 500 tot 1000 waren eigenlijk een uitloop van de Romeinse tijd, de modernisering begint zo rond het jaar 1000. En loopt dan door tot 1789 waarin de Franse Revolutie de 3-standen samenleving wordt vervangen door de industriële. 

Hij publiceerde in 2011 De Ontdekking van de Middeleeuwen, waarin hij liet zien hoe de Renaissance het tijdvak construeerde als de periode van bijgeloof zonder veel rationaliteit en hoe de 19e eeuw er het als een tijd zag waarin de gemeenschap bloeide, dat in tegenstelling tot de industriële samenleving. Ieder zijn contramal. 

dinsdag 2 maart 2021

Trending blockchain chicken

Grappig dat de post over Blockchain Chicken van eind januari hier ineens trending is. Zaterdagavond had het NOS journaal een item uit China over zo'n farm en dan gaan mensen googlen, zo vermoed ik. Hier lees je het dus het eerst. Overigens hoorde ik dat men ook bijj Vion had kunnen filmen: die hebben zo;n project voor varkens met AH. 

maandag 1 maart 2021

Maandag Mythedag: EU steun

In onze reeks over mythes die de wereld uit moeten, vandaag maar eens aandacht voor de steun die boeren krijgen van de Europese Unie in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dat levert boeren ca. 375 euro per ha op. En de maatschappij de nodige discussie. Vandaar aandacht voor de stelling

 De Nederlandse landbouwsector wordt in leven gehouden door steun van de EU 

Het feit dat de Europese belastingbetaler elk jaar vele honderden miljoen over maakt naar boeren wil nog niet zeggen dat de boer zelf daarvan profiteert.  Een deel wordt doorgegeven aan de grondeigenaar via pacht en voor een deel wordt daardoor ook de grond zelf duurder, bedrijfsovername door de volgende generatie lastiger en de benodigde bedrijfsuitbreiding kostbaarder. Hoe groot die kapitalisatiefactor is, weten we niet precies. De schattingen lopen fors uiteen en bij mijn weten is het voor Nederland in de laatste jaren bij het huidige systeem niet echt goed geschat. In Beieren komt een redelijk recente schatting op 30%: van elke euro steun gaat er 30 cent naar de grondeigenaar. Voor zgn. less favoured area payments is dat nog hoger (Klaus Salhofer et al in de ERAE 2021 #1)

En soms moet de boer er ook nog wat voor doen of voor laten, zoals het telen van drie gewassen. Dat deden boeren veelal toch al, maar sommige eisen brengen wel degelijk kosten met zich mee.  Maar er resteert dus na aftrek van kosten en afdracht aan de grondeigenaar nog een aardig bedrag aan steun. Op een beetje normaal akkerbouw- of melkveebedrijf (voor aftrek van die kosten) al snel iets tussen de 20 a 30.000 euro ofwel 40% en meer van het inkomen, afhankelijk van het jaar. 

Sommigen bagatelliseren dit door het uit te drukken in een percentage van de omzet van een bedrijf, en dan is het maar een klein percentage. Maar dat is niet een heel erg juiste voorstelling van zaken. Er is geen enkele reden waarom de ondernemer met deze betaling uit Brussel moet gaan ondernemen en kosten maken.. Het mag rechtstreeks als inkomen worden gezien. En dus is een groep boeren wel degelijk zeer afhankelijk van die steun en komt in de problemen als je die in 1 keer afschaft.

Wat de stelling echter tot een mythe maakt is dat een grote groep van deze bedrijven het ook wel zou redden zonder die steun als het langzaam wordt afgebouwd. Sommigen zouden dan niet worden opgevolgd door de volgende generatie, maar anderen zouden daardoor goedkoper kunnen uitbreiden. De sector komt dus zeker niet in gevaar en de meeste bedrijven vermoedelijk uiteindelijk ook niet. Maar een pijnlijk aanpassingsproces kan het wel worden, vooral als je er snel een streep door zet.

Dat veel bedrijven het zullen redden komt ook doordat er een heel grote groep is die maar weinig krijgt of zelfs niets krijgt of aanvraagt en in het verleden er ook niet voor in aanmerking kwam. Dat zijn de tuinders inclusief boomkwekers, bollenboeren en fruitbedrijven. Ook de varkens- en kippenbedrijven hebben nauwelijks grond en daarmee ontvangen ze nauwelijks betalingen per ha. Sommigen van die tuinders krijgen ze pas sinds 2014, voor die tijd kwamen ze niet in aanmerking. Die groep wordt dus al helemaal niet in leven gehouden door de uitkeringen.

Kortom: dat de Nederlandse sector zou leven op de steun is een mythe. Dat geldt ook voor veruit de meeste bedrijven. Maar als je de directe betalingen in korte termijn helemaal zou afschaffen dan heeft een groep bedrijven wel een fors probleem. 

Wie af wil van de betalingen moet ze langzaam in hoogte verlagen waarbij je de bedrijven die ze toch niet nodig hadden en hebben verder met rust kunt laten en het geld kunt besteden aan contracten voor groenblauwe (biodiversiteit)diensten waar de bedrijven die ze nodig hebben dan een inkomen mee kunnen verdienen. Die krijgen dan per saldo meer, maar zullen er ook kosten voor moeten maken zodat ze op hetzelfde inkomen uitkomen - zonder dat ze voortaan nog hun hand hoeven op te houden.