Zeeuws-Vlaanderen en Limburg waren logischerwijs de eerste streken in Nederland die het Belgische trekpaard importeerden, en ook zelf ging fokken. De provincie Limburg had zelfs een tijdje invoerpremies. In 1879 was een hengstenhouder in Horn die als eerste een Belgische hengst kocht. Bayard heette het dier.
De opkomst van het trekpaard leidde natuurlijk tot hele goede prijzen voor goed uitgangsmateriaal. Daar bewees zich het nut van het stamboek, als ook de daarbij behorende keuringen en de jaarlijkse nationale Prijskamp. Zo kwam je tot gezamenlijke folkcriteria. And the winner takes all. In 1889 werd de Belgische kampioen Jupiter verkocht voor 6.000 Belgische frank, omgerekend nu 30.000 euro. In 1905 telde iemand voor de beroemde Indigene de Fosteau (van de gelijknamige kasteelboerderij) 50.000 frank of wel 270.000 euro. Prijzen die nu voor dure springpaarden worden betaald. Geen wonder dat veel kleine fokkers zich tot deze business voelden aangetrokken, het aantal inschrijvingen in het stamboek explodeerde rond 1900.
Het dekgeld was natuurlijk navenant. Voor genoemde Indigene de Fosteau was dat 300 frank (pakweg 1500 euro). Wat dan weer aanleiding was voor het vormen van hengstenverenigingen: boeren die gezamenlijk een soort cooperatie hadden (in de vorm van een vereniging) om een hengst te bezitten en in te zetten. En er waren natuurlijk hengstenhouders die met hun paard de ronde deden.
Bron: Het trekpaard, uitgeverij Roodbont.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten