Cook keek welke bevolkingen in 1500 melk konden drinken. Dat deed hij door van bevolkingsgroepen te schatten of ze tegen lactase kunnen (Zweden: 96%, delen van zuidelijk Afrika en Zuidoost Azië vrijwel niet), op basis van de huidige lactase-tolerantie (of zo je wilt: persistentie na de moedermelkperiode) en de historische migraties. En wat blijkt: een standaardafwijking lactase-persistentie extra en de bevolkingsdichtheid kon 40% hoger zijn.
Met andere woorden: wie tegen melk kon, ging efficiënter met resources om. Want de dieren waren in een tijd zonder kunstmest nodig voor mest, en voor kleding (wol), vlees, en bovenal als trekkracht om te ploegen. En je kwam efficiënt aan voedingsstoffen als ijzer en vitaminen en nog wat zaken. Bovendien kon de bevolking in gebieden met een te lage bevolkingsdichtheid (die net waren gekoloniseerd door de mens) sneller groeien omdat de speentijd van baby's afneemt, ofwel de intergeboortetijd afeemt als melk als substituut voor moedermelk wordt ingezet.
En die hoge bevolkingsdichtheid leidde natuurlijk tot agglomeratie-effecten: meer infrastructuur, meer handel en specialisatie, meer administratieve systemen. En dat blijft vaak in stand door de eeuwen heen, dus daar waar je in pre-koloniale tijden hoge bevolkingsdichtheden vond, je die nog vindt. (ja er zijn uitzonderigenn: de Maya's en Inca's). The Economist vindt dat het idee verder uitgemolken kan worden: zo waren er in zuidoost Azië redelijk lactase-tolerante groepen die anderen er niet uitdrukten. Rara?
En - zo voeg ik daar aan toe- zitten deze dynamische effecten in de modellen die ons tot de conclusie leiden dat de dieren inefficient zijn als we in een wereld zonder kunstmest zouden leven?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten