zondag 10 oktober 2021

Veemarkten en paardevlees

Gisteren werd ik ineens met oude veemarkten geconfronteerd. In de middag was ik in Den Bosch te gast bij het Brabants Particulier Grondbezit, die hun jubileumsymposium hielden in 1931, onderdeel van de Brabanthallen en daarmee de oude veemarkt die hier in dat jaar werd gevestigd. Het was ook de wisseling van hun voorzitterschap. Ik leerde er dat we ooit 5500 buitenplaatsen in Nederland hadden en dat in het bosbeheer je bomen met zure bladeren (eik, beuk, berk, dennen) kunt vervangen door lindes. Krijg je een veel mooiere onderbegroeiing. Maar plantgoed is schaars. 

In de NRC las ik gisterochtend een fraai interview met een van de laatste paardenslagers van Nederland, Peter Wisker in Haarlem. hij verhaalt nog eens hoe op de veemarkt van Utrecht, waar nu de Jaarbeurs zit, elke week 400 a 500 paarden werden verkocht. Die kwamen vooral uit Oost-Europa. Er waren enorm veel paarden in het boerenbedrijf en in het transport. Vroeg of laat moesten die naar de slacht. In Amsterdam kwamen via het IJ schepen met paarden uit Rusland. Het was goedkoop vlees voor heel gewone mensen. Tegenwoordig laten de paardenliefhebbers hun paard liever inslapen, en vraag is er niet veel meer. Paard is niet luxe genoeg. (maar een mooi paardenbiefstukje is niet te versmaden, zo kan ik uit eigen ervaring meedelen, ik at het ooit in Leuven toen een restaurant dat in de paardenvleescrisis van 2013 op de kaart had gezet).

bron: Martine Kamsma, 'Mijn eigen paarden eet ik niet' in: NRC 9.10.2021

Geen opmerkingen: