maandag 6 januari 2020

Macro-economie na WO II

Afgelopen decennium besprak ik af en toe een hoofdstuk uit Warren J. Samuels et al. The History of Economic Thought. De laatste post is alweer 3.5 half jaar oud. Het boek kwam weer bovenaan de stapel en ik vervolg dus met je te wijzen op het hoofdstuk van Kevin Hoover over de na-ooorlogse geschiedenis van de monetaire economie en mactro-economie (p. 450 e.v.).  Alleraardigst om dat werk nog eens in goed verband te zien samengevat, ik had het graag zo opgedist gekregen bij het vak macro-economie eind jaren 70.
Alle grote namen van het tijdvak komen langs. Beginnnend bij Hick's samenvatting van Keynes in het IS-LM model. Hoewel daarmee de nuance verloren ging en het ook wel spottend Hydraulisch Keynesianimse heette. En daarna kwamen Harrod-Domar onafhankelijk met de gewnste groeivoet, Solow, Samuelson, Phelps, Kaldor met bijdragen voor de lange termijn beleidsmodellen. Tobin voegde de vraag naar geld toe. Voor de korte termijn kwam Philips met de naar hem genoemde curve en Lipsey leverde een micro-economische onderbouwing. In de Kennedy administration kwam Arthur Okun met de naar hem genoemde wet dat groei in output grofweg gelijk is aan de reductie in de werkeloosheid.
Tegelijkertijd ontstond natuurlijk de modelbouw, met Tinbergen als een van de eersten. En er ontstond een trend naar micro-economische onderbouwing. Milton Friedman keek naar consumpite (en kwam met de life-time egalisatie) en ging door in het monetarisme, gesterkt door zijn studie naar de historie van de Amerikaanse economie. Dat werd uiteindelijk weer onderuit gehaald door rational expectations van Robert Lucas. Akerlof, Janet Yellen, Stiglitz en Mankiw kwamen allemaal  met micro-economisch gebaseerde verklaringen waarom prijzen best sticky kunnen zijn, zoals de "menu costs"  van Mankiw.

Geen opmerkingen: