De verkiezing van Donald Trump maakt wat los. In de NRC las ik een interessante analyse (8 november\0 van Maarten Schinkel die uitlegde dat we op weg zijn naar neocorporatisme. Trump is transactioneel en weet de grote ondernemingen aan zich te binden. Bestaande bedrijven die het lastig hebben vanwege nieuwe technologie of buitenlandse concurrentie moeten met tariefmuren beschermd. En de arbeiders bindt je dan niet alleen door traditionele waarden te beloven en de komst van nieuwkomers op de arbeidsmarkt te verhinderen, maar ook volgens vice president J.D. Vance, over te gaan tot collectieve arbeidscontracten (voor de VS best een linkse oplossing).
Een andere opinieschrijver suggereerde al eerder dat we niet moeten wanhopen over de democratie, na de gilded age is het ook goed gekomen. Minstens zo boeiend was een artikel in The Economist, nog voor de verkiezingsdag ("the anti-politics eating the west, 2 november 2024). In dat essay analyseerden de auteurs data uit 50 landen van 1960 tot nu. In 274 gevallen is er indertijd gemeten in welke mate men warme gevoelens had bij de eigen partij en bij de tegenpartij. Als je die tegen elkaar uitzet dan zie je een dramatische daling in de waardering voor de andere partij. Steeds meer laat men zijn stem bepalen door het inzicht op wie men niet wil stemmen, met wie het men echt niet eens is. Polarisatie dus die aantrekkelijk is voor politici om uit te buiten door de andere partij zwart te maken. Maar die samenwerking aan nationale projecten niet ten goede komt.
En hoe dat komt? Hier hebben de auteurs gezocht naar mogelijke verklarende variabelen, zoals militaire dreiging (leidt tot meer saamhorigheid). De auteurs vinden die correlatie ook terug. Net als samenhang met als het idee leeft dat de politiek zorgt voor een economie met financiële en sociale voordelen voor het individu waar iedereen in kan delen, ongeacht de partij of coalitie. Als kiezers denken dat de toekomst er rooskleurig uit ziet en de overheid effectief is, is er ook minder aanleiding voor polarisatie en kun je ook makkelijker leven met een regering van de tegenpartij.Deze 3 verklarende variabelen leiden met de afname van het vertrouwen in de tegenpartij ofwel toenemende polarisatie en daarmee afname in het vertrouwen in de politiek tot een fascinerende historische ontwikkeling met 1990, 2008 en 2016 als omslagpunten. De afname van vertrouwen in de andere partij (toename polarisatie) rond 1990 hangt sterk samen met de val van het communisme en het einde van de koude oorlog. Daarvoor hoefde de kiezer zich niet meer achter de leider of de overheid te verenigen. Die druk viel weg, interne tegenstellingen kregen de ruimte. Het tweede omslagpunt valt samen met de financiële crisis van 2007/2008 waarin banken moesten worden gered en de economie stagneerde. De overheid werd gezien als incompetent in het zorgen voor een economie die werkt en voordelen voor een ieder biedt.
Her derde omslagpunt naar nog meer polarisatie, rond 2016, stelt de auteurs voor meer uitdagingen. Mogelijk ligt de verklaring in de opkomst van de sociale media, het bekritiseren van de elite en die te zien als niet meer effectief en het feit dat politici en hun supporters die media inzetten als megafoon om die gevoelens te versterken. "Compromise requires debate. Yet the media, whose business drives on conflict, rumour,caricatures and conspiracies gleefully orhestrates a shouting match".