Er zit momenteel niet zoveel muziek in de economie, maar er zit wel economie in muziek. Bij opruimwerkzaamheden stuitte ik op een boeiend artikel van Elijah Wald in de Financial Times van 23 augustus 2009, gebaseerd op zijn boek '
How the Beatles destroyed Rock 'n Roll' (uitgegeven bij OUP). Hier een overzicht van de economie van de populaire muziek in tien stappen en een toegift:
1. Grammofoonplaten zijn er al sinds 1890, maar tot ver in de 20ste eeuw luisterden mensen naar muziek door dat er gezongen werd door vrienden, collega's op het werk, of door professionals die op kwamen treden. Herman van Veen heeft er nog een mooi plaatje over gemaakt (Hilversum 3). Een hit was een liedje dat populair was en veel werd gezongen, niet een bepaalde opname. De vraag van wie de song "Yes, we have no bananas" was, werd niet gesteld.
2. De radio was veel belangrijker dan de grammofoonplaten, die waren duur en hadden een beperkte afspeeltijd. De uitzondering was de jukebox voor de cafe's. Er wordt geschat dat in de VS in 1940 de helft van de grammofoonplaten bestemd waren voor jukeboxes.
3. Klachten dat zijn grammofoonplaten niet boven het cafe-geroezemoes uit kwamen verleidden Ernest Tubb er toe om dan maar elektrische gitaar toe te voegen. Daar zijn nog veel rock bands schatplichtig aan.
4. Dansavondjes waren dus met live-muziek. De meeste van die bands hebben nooit een plaat gemaakt. Toch werden ze niet gezien als cover-bands. Ze speelden geen oldies (die zijn van later), maar standards.
5. In de jaren vijftig begon de grote omwenteling. De dansorkesten (vaak nog big bands) werden door de hoge loonkosten te duur. Het was een verschijnsel uit de crisistijd met goedkope arbeid. Tijd voor goedkopere bands: de jongelui die voor een habbekrats de armoede probeerden te ontvluchten door met zijn 4en rock 'n roll te maken. Mensen werden rijker en konden meer platen kopen. De TV maakte de artiesten zichtbaar. En na de 78 toerenplaat en het 45 toeren singletje, kwam de LP op 33 toeren. Je kon nu je eigen voorkeursmuziek thuis gaan afspelen en een paar uurtjes muziek luisteren met een paar LPs.
6.Door die TV kreeg de radio het moeilijk en werden de radio-orkesten onbetaalbaar. De DJ werd geintroduceerd. En daarmee werden bepaalde opnames populair. Een standard was een song, een oldie is niet alleen Maybelline van Chuck Berry, maar die bepaalde opname uit 1955 die een hit was.
7. Vervolgens gingen de producers, Mitch Miller voorop, pakkende radio-liedjes produceren (om platen te verkopen), waarbij ze niet meer gebonden waren aan wat je in de zaal kon spelen.
8. Dat gold ook voor de Rock 'n roll scene. Aanvankelijk goedkope groepjes jongeren die voor een habbekrats de hele avond in een kroeg stonden te spelen (de Beatles op de Reeperbahn in Hamburg!), maar ook hier gingen al snel de studio-effecten belangrijk worden. In 1959 voegden Mike Stoller en Jerry Leiber een viool-sectie toe aan the Drifters. De vooravond van de Wall of Sound van Phil Spector. En Berry Gordon deed het met Motown, denkend in singles in plaats van live acts.
9. En daarmee kwam aan de live acts op de dansavonden (een coverbandje daar gelaten) ook een eind. Rock 'n roll ging niet alleen over muziek, ook over dansen. Aanvankelijk nog een stijldans, met tal van dans-rages werd het met de Twist (begin jaren 60) vrije-stijl. Het bleek mogelijk om in het nieuwe verschijnsel Discotheek met een simpele geluidsinstallatie en een DJ (desnoods van het drive-in type) ook een dansavond te organiseren en bier te verkopen.
10. En zo kwam het dat popmuziek van de concept LP (The Beach Boys!) de huiskamer en de disco in ging, maar niet meer op het podium uit te voeren was. The Beatles kapten er in 1966 in Tokio mee. Naar hun zeggen omdat door het geschreeuw van de fans, hun muziek niet meer te horen was. Maar die fans kenden de muziek toch al, die kwamen niet om te horen maar om te zien. Optredens waren een roadshow voor de verkoop geworden, en dat hadden de hele groten niet meer nodig, die verkochten wel via de radio.
11 En een toegift mijnerzijds: inmiddels worden platen zo gekopieerd op internet dat de groepen weer gaan toeren omdat de inkomsten nu uit de kaartjes en de merchandising komen.
Al met al worden transities in de muziek dus ook bepaald door economie. Dat is een mooie aanvulling op de inzichten van William Baumol. Die legde aan de hand van het Concertgebouworkest uit dat prijzen van diensten wel omhoog moesten gaan, relatief ten opzichte van andere, omdat productiviteitsontwikkeling erg lastig is: je kunt Bach niet met minder mensen spelen, of 10% sneller. Maar blijkbaar kun je wel Glenn Miller door Chuck Berry vervangen.