Uit de bibliotheek van
ongelezen boeken nam ik Jared Diamond’s Collapse ter hand. Het boek is uit 2005
en toen veel besproken en geprezen resp. bekritiseerd . Ik kocht een paar jaar geleden in de VS de vuistdikke Penguin-editie voor
half geld. Tijd om het ook eens te lezen en een eigen mening te vormen.
De bioloog Diamond begint
zijn expose in Montana. Een mooie manier om lezers in het probleem te trekken
van externalities: veel mijn-, bos- en (marginale) landbouw die negatieve
effecten op natuur en recreatie hebben. En tegelijkertijd in sommige streken
exploderende grondprijzen omdat Californie er gaat rentenieren. Mooie
beschrijving van hoe een melkveevallei dan een paard envallei word t en wat oud- en nieuwkomers er van vinden.
Daarmee is Montana niet
een maatschappij die aan uitputting van resources ten onder gaat. Het verandert
alleen, en heeft het geluk dat de vervuilende mijnbouw vervangen kan word en door recreatie. Bovenal is het probleem met dit voorbeeld dat er niet zo
iets is als een geisoleerd e Montana-samenleving.
Die is veel te veel geintegreerd in de
Amerikaanse. En die verd wijnt niet
als we Montana teruggeven aan de buffels.
Ik was er in de jaren 80
en toen vierd en sommige plaatsjes in het land van de big sky hun
centennial. Essayisten maakten zich niet populair maar werd en wel serieus genomen in pleidooien de marginale graanteelt te stoppen en
het land terug te geven aan de buffaloes. Met andere woord en als je zo’n streek verlaat, net als wanneer je delen van Finland of het
Centraal Massief weer bebost (na 100 resp. misschien wel 1000 jaar) stort
daarmee niet de Amerikaanse, of Finse of Franse (laat staan Europese)
samenleving in.
Paaseiland
Wat dat betreft is de
case van Paaseiland beangstigender. Vooral als je hem samenvat in economische
termen, wat Diamond maar beperkt doet: het issue is hier vooral het fout
lopende beheer van (een) common pool resource (s). Het eiland was ooit sterk
bebost met de grootste palmboom ter wereld.
Dat bos leverd e de polynesische immigranten hout op voor zeewaard ige kano’s (met zeil, zo waren ze er in een dag of 17 ook gekomen, en een
eiland herken je op 200 mijl afstand aan de vogels, wat niets afdoet aan de
hoogstaande navigatiekunst van de Polynesiers) voor de visvangst, voor de bouw,
om de grote beelden te transporteren en hun doden te cremeren.
Maar dat bos werd volledig gekapt voor die doelen, en het
eilandsbestuur was niet sterk genoeg. Er waren 11 of 12 clans die ieder over
bepaalde resources (de vulkaan, bepaalde groeven, de beste kanoplaats en dus
vis, de landbouwgrond) beschikten en blijkbaar goed samenwerkten / handelden.
Zo was er een surplus van 25% aan voedsel die kon word en besteed aan de voorouder cultus met de beelden. Tussen de clans ontstond
een rivaliteit van wie de grootste had. Terwijl wij kathedralen bouwden,
richtte men op Paaseiland beelden op. Maar toen op Paaszondag 5 april 1722 Jacob van Roggeveen het eiland
‘ontdekte’ was er geen boom meer over en waren de meeste beelden neergehaald.
Het eilandbestuur en de religie hadden een militaire coup met steun van het
volk niet overleefd toen de economie ten gronde ging. Na het tipping point (een term van na 2005)
van de economie op het eiland met de top van zijn productie (als je de
negatieve waard e van het bomen vellen er even buiten laat) ging
het zeer snel bergafwaarts. De coup bracht blijkbaar onvoldoende nieuwe
instituties die de vrede konden handhaven. Oorlogen tussen de clans waarbij
elkaars beelden werd en neergehaald / verwoest (en die toch al bij de
oude cultuur hoord en) waren frequent. Kannibalisme een vorm van
overleven.
Maar dat bos we
Maya’s
Minder gedetailleerd bevat Collapse nog een aantal van dergelijke cases. Zoals het Bounty
eiland Pitcairn, de Anastazi in New Mexico en de Maya’s. Allemaal culturen in
enigszins marginale omgevingen (verweg van het centrum waar ze mee handelden en
afhankelijk waren, zoals Pitcairn), op marginale gronden (zoals de Anastazi en
in zekere zin ook de Maya’s in Copan). Voor deze gemeenschappen had Malthus een
punt: ze groeiden groot onder achteraf gezien gunstige omstandigheden, bouwden
een bovenlaag van instituties op met luxe paleizen en een heersende klasse,
maar ook met nieuwe uitvindigen. Vervolgens werd en de externe effecten te groot, of er ontstond een periode van
klimaatsverandering (droogte) die tot gevolg had dat de bevolking te groot was,
dus honger leed. En instituties wisten zich niet of onvoldoende aan te passen en
gingen over tot meer oorlogsvoering dan voorheen (ofwel landje pik om resources
aan te vullen). C.q. een coup leidde niet tot een nieuw regime dat het probleem
met een goedkopere organisatievorm wist op te lossen. En dat stort na zo’n
tipping point de zaak snel in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten