In oude culturen waar de ploeg werd geintroduceerd, werd de man belangrijk. Ploegen was zwaar werk, beduidend zwaarder dan de alternatieve techniek met de schoffel. Daar waar oorspronkelijk de man zich specialiseerde in de jacht en de vrouw in het verzamelen (en daarna telen) van groente, fruit en noten, zette de ploeg de arbeidsverdeling op zijn kop. Samenlevingen gingen over van matriarchaal naar patriarchaal. De Franse historicus Ferdinand Braudel stelde ooit dat het geen toeval was dat 5000 voor Christus in Mesopotanie de goden mannelijk werden in plaats van vrouwelijk.
Economen zijn de laatste decennia geobsedeerd door instituties en de vraag hoe cultuur doorwerkt in ons economisch handelen. Fors dus, zo blijkt uit een paper van Alberto Alesina, Paolo Giuliano en Nathan Nunn van Harvard en UCLA, waar The Economist afgelopen weekend uitgebreid over rapporteerde. Ze hebben de theorie van Ester Boserup getest, die al in de jaren 70 beweerde dat de huidige man-vrouw verhoudingen verankerd zijn in traditionele landbouwtechnieken.
De economen beschikten over een dataset van 1200 taalgroepen en hun oudste agrarische methodes en of daarin man, vrouw of beiden actief waren. Ze koppelden daar de huidige cijfers over participatie in de arbeidsmarkt aan vast. En inderdaad: volkeren waar werd geploegd, c.q. de vrouw vooral binnenhuis werkte, hebben heden tendage nog steeds een lagere buitenshuis participatie van vrouwen dan in de schoffel-culturen waar de vrouw op het land stond. Zo werken veel meer vrouwen buitenshuis in grote delen van Afrika dan in het Midden-oosten en India.
In landen van ploegvolkeren blijken mensen het significant vaker eens te zijn met de stelling dat mannen de eerste keuze op een baan moeten hebben in tijden van werkeloosheid. Ze zijn het er ook over eens dat mannen betere politieke leiders zijn. Niet vreemd dat je dan in die landen vindt dat parlementen relatief minder vrouwen bevatten en minder in de top van het bedrijfsleven werken.
Deze opvattingen blijken ook redelijk bestand te zijn tegen immigratie. De amerikaanse auteurs rapporteren dat dochters van amerikaanse immigranten die uit ploeg-volkeren komen veel minder vaak een baan hebben dan dochters van immigranten uit schoffel-volkeren.
De kritische reviewer zal misschien opmerken dat samenhang nog geen oorzakelijk verband is: de opvattingen over de rol van man en vrouw zouden ook de adoptie van de ploeg kunnen hebben bevorderd. De auteurs wijzen er echter op dat de ploeg met name is geadopteerd in die landen waar het klimaat een vrij kort groeiseizoen met zich meebrengt en gewassen op grotere oppervlaktes worden geteeld, zoals veel granen (tarwe, gerst, teff, rogge, droge rijst). Dan moet je snel grote oppervlaktes bewerken en een ploeg helpt dan.
Wie met de hand wortelen en knollen teelt, of ook sorghum of millet, hebben veel minder baat bij de ploeg. Het blijkt dat de adoptie van de ploeg vooral samenhangt met klimaat, grondsoort en type gewas. Dat maakt het toch wel erg aannemelijk dat de ploeg vanwege zijn economische voordelen is geadopteerd en niet vanuit rolopvattingen als innovatie is mislukt.
Het moderne inzicht is dat we vooral ploegen om onkruid te bestrijden en dat er dus op bv. graanbedrijven veel meer no-tillage systemen mogelijk zijn. Dat is goed voor de bodem en vooral de reductie van de CO2 uitstoot. En dus op lange termijn misschien ook voor de vrouwen-emancipatie.
Voor wie het paper wil lezen:
Ontleend aan The Economist: Economic Focus - The plough and the now, 23.7.2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten