Mijn suikerbietencooperatie (voor zover je dat mag zeggen met een verwaarloosbaar aandeel in de COSUN aandelen) maakte me via hun ledenblad van juni deelgenoot van het feit dat er reden is voor een feestje: 200 jaar bietsuikerindustrie in Nederland.
En dat omdat in 1811 op het landgoed De Oorsprong (what's in a name?) in Oosterbeek de eerste fabriek van start ging (en de teelt neem ik aan). Dankzij het Continentaal Stelsel van Napoleon in 1806 die een nekslag toedeelde aan de rietsuikerindustrie die haar grondstoffen importeerde. En al die tijd is er een forse relatie tussen suikerindustrie en politiek gebleven.
Het waren de Amsterdamse, Rotterdamse en Dordtse suikerrafinadeurs die overigens het initatief namen voor het Oosterbeekse experiment. Dat was zo succesvol dat het volop werd nagevolgd. Vrij snel erna vond Napoleon zijn Waterloo. Frankrijk, Duitsland en (naar ik aanneem: later) Belgie kozen voor marktbescherming en daar ontwikkelde de teelt zich verder. Nederland zei dat ook wel te willen, maar het mocht niet ten koste gaan van de koloniale rietsuikerteelt en -handel. De Nederlandse HandelsMaatschappij (NHM, een verre voorloper van de ABNAmro) vertegenwoordigde die lobby. Amsterdam was het centrum van de wereldhandel en er waren in de 17e en 18e eeuw meer dan 100 "suikerbakkerijen" waar ruwe suiker uit Suriname en Brazilie werd verwerkt.
Toch bleef een hoekje van Nederland suikerbieten telen. In Belgie groeide de suikerbietenindustrie zo voorspoedig dat men bieten in Nederland liet telen, in West-Brabant en vooral in Zeeuws-Vlaanderen. Reden voor de Amsterdamse raffinadeur De Bruyn om het in 1857 in Zevenbergen te proberen met de grote fabriek Azelma. Met met 8600 ton bieten en zo succesvol dat er in 15 jaar meer dan 30 fabrieken bijkwamen.
Die systeeminnovatie was technisch goed geregeld, maar economisch zat er een forse weeffout in. Telers werden betaald met 10 gulden per ton bieten. Fabrikanten wilden dat ze rassen gebruikten met een hoog suikergehalte. Dat is geen perfect incentive-systeem: de belangen in de keten liepen niet gelijk op. Eindeloos gepalaver werd leidde ertoe dat telers in 1899 in Sas van Gent een cooperatieve suikerfabriek oprichten. En in 1908 in Dinteloord nog een, daarna gevolgd door o.a. Puttershoek, Zevenbergen, Groningen, Roosendaal en Bergen op Zoom. Die laatste heette Zeeland, en werd door Zeeuwse boeren gekocht van een particulier; Zeeland zelf was (buiten Sas van Gent) weinig geschikt voor fabrieken: je hebt veel zoet water nodig in het proces.
In 1919 ontstond de particuliere Centrale Suiker Maatschappij (CSM) uit een bundeling van de Wester Suikerraffinaderij en de Algemene Suiker Maatschappij ASMU. Een fusie van cooperaties leidde in 1947 tot de VCS (de verenigde cooperatieve suikerfabrieken). Puttershoek bleef daar buiten, maar in 1966 ontstond de Suiker Unie. Toen waren er dus nog twee: Suiker Unie en CSM. In 1963 en 1973 waren er al pogingen tot samenwerking. In 2007 nam Cosun dan toch CSM Suiker over. Met op de achtergrond de EU suikerhervorming uit 2005 waarin het quotum werd verlaagd en exportrestitutie werd afgeschaft..
In een nutshell dus een mooie historische case over systeem-innovaties, de rol van politiek en overheid onder invloed van lobbys voor gevestigde belangen, ontwikkeling van cooperaties en institutionele economie. Met een mooie cooperatie als resultaat en de vraag hoe dat nu verder gaat... En zouden we er iets van kunnen leren voor de opzet van de biobased economy?
Ontleend aan: Jan Hazen: Tweehonderd jaar Nederlandse bietsuikerindustrie in: COSUN Magazine, juni 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten