Als je de economische antwoorden op dit type vragen wil weten, dan moet je het alleraardigste boekje "The Economic Naturalist" van Robert. H. Frank lezen. Frank is hoogleraar op Cornell (VS) en schreef eerder wetenschappelijke boeken met o.a. Ben Bernake (die bij de FED nu de beurskoersen en de economie tracht te redden). Hij heeft trouwens ook een ontwapenende website, met zijn publicaties en de brass band van zijn zoontje.
Ik verwees al eerder naar het boek met de kippentest, en in september las je hier een blog over opportunity costs met een link naar een leuke You Tube video over het boek. Frank zijn truc komt uit het leren aan de hand van verhalen (de narrative aanpak) waarbij hij zijn studenten eerst zelf vragen laat bedenken en dan het antwoord.
Zo heeft hij een mooie uitleg waarom het zin heeft obers een deel van hun geld via fooien te laten verdienen: daarmee wordt een deel van het personeelsmanagement overgeheveld van de restauranthouder naar de klant. Die kan veel beter beoordelen of de ober goed werk levert dan de baas en daar waar mensen vaker hetzelfde restaurant bezoeken is de fooi dus een efficient feed-back mechanisme.
Frank legt ook uit waarom consumenten in de VS (en elders) twee keer de wereldmarktprijs voor suiker betalen: dat is politieke economie. Omdat consumenten maar een fractie van hun inkomen aan suiker besteden, nemen weinig kiezers de moeite hier een issue van te maken en te gaan lobbyen bij hun volksvertegenwoordigers. Voor de suikerproducenten liggen de prikkels heel anders: die verdienen wel fors met lobbyen en kunnen dus wel wat transactiekosten opbrengen om zich te organiseren en argumenten te bedenken, studies te laten doen en congresleden te steunen. (op de foto een gevelsteen uit Dordt uit de suikertijd).
Altijd leuk blijft ook het experiment van Kahnemann en Tversky, de grondleggers van de gedragseconomie met veel psychologie. Ze lieten studenten aan een rad van aventuur draaien waarmee ze een willekeurig cijfer van 1 tot 100 kregen. Vervolgens moest de vraag beantwoord worden welk percentage van de Afrikaanse landen lid is van de VN. De meeste studenten hebben daar geen idee van en weten ook dat het toegekende willekeurige cijfer er niets mee te maken heeft. Toch antwoorden de studenten met een cijfer lager dan 10 een percentage van 25% van de landen, en de studenten met een willekeurig cijfer boven 65 hielden het op 45%. Onze hersenen laten ons soms aardig in de steek. Met weinig rationele effectenbeurzen als een van de gevolgen.
Lezen dus dit boek, als je van deze blog en dergelijke voorbeelden houdt. Alleen het voorbeeld over sms-en lijkt me incompleet, maar daar stuur ik Frank een mailtje over. En die knopen - dat komt uit de 17e eeuw toen de kopers van kleding tot de gegoede burgerij behoorden waarbij de mannen zichzelf aankleden en de vrouwen een bediende hadden (die ook liever de knopen rechts had) - na die tijd waren de switchkosten te hoog en bleef het zo. En de nootjes zijn complementaire producten (verhogen de bierconsumptie, daarom krijg je ook zoute pinda's) en het water is een substituut (dan koop je minder bier).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten