Pagina's

woensdag 15 april 2020

WO I en het trekpaard

De eerste wereldoorlog was natuurlijk een drama voor het Belgische trekpaard. Van de 325.000 dieren overleefde maar de helft. 110.000 werden er door de Duitse bezetter gevorderd. En net als met de bevolkingsadministratie in WO II in Nederland, bleek ook hier de administratie niet te helpen. Met het stamboek in de hand zocht de bezetter naar de beste paarden.
Er zijn veel verhalen over verwisseling van de beste paarden met mindere, maar gelijkende stalgenoten. Veel paarden liet men ook onderduiken, ook in mijnen en grotten. En een deel wist men onder te brengen in Nederland en Frankrijk. De kampioenen Indigene de Wisbecq (1914) en Moustic de Glandglise (1912) en de tophengst met de fraaie naam Laboureur d'Isaac weken naar Nederland uit. Binnen enkele jaren had Nederland zijn achterstand op de Belgische fokkerij fors verkleind.
Die Laboureur werd in 1915 gekocht voor 60.000 gulden (nu meer dan 2 mln euro). Geen slechte investering. Een drie jarige zoon bracht 4 jaar later 110.000 gulden op (2.5 mln euro). Toen was het 1919 en moest de paardenstapel natuurlijk groeien.
Deze bedragen geven aan dat het Belgische trekpaard dus vooral iets was voor de grote kapitaalkrachtige boerderijen, of er was een hengstenvereninging nodig. Er ontstonden kapitaalkrachtige fokstallen, zoals de Stallen Aernaudts in Sluis. Met Henry en Alois als drijvende krachten, maar hun broers deden ook mee (maar waren tegelijk arts en burgemeester) zodat de stal ook wel d'Ahea werd genoemd, naar hun voorletters. De stal ging tot 1960 door.
Met de economische crisis ging het weer bergafwaarts met de trekpaarden, maar toen het tij na 1933 wat keerde krabbelde het weer op. Maar de rupstrekker werd op de zware gronden al een concurrent.
Mooie geschiedenis dus,
Lees: Jos Peerlings, Ton van der Weerden en Will van Hoof: Het trekpaard. Uitgeverij Roodbont

Geen opmerkingen:

Een reactie posten