De Belgische akkerbouwers die in de eerste helft van de 19e eeuw het Vlaamse koudbloed paard gericht gingen fokken kregen bij de onafhankelijkheid van Belgiƫ in 1830 de wind in de rug. De overheden (Fransen, Nederlanders) hadden de boeren geprobeerd te overtuigen vooral lichtere paarden voor de cavalerie te fokken maar in de Ardennen en de genoemde akkerbouwstreek (zie de blog van gisteren) bleef men vasthouden aan het koudbloedige Vlaamse paard. De nieuwe Belgische overheid zag er wel wat in en zorgde voor grootschalige staatssteun. Er kwamen grote bedragen beschikbaar en hengstenkeuringen werden verplicht.
De toegenomen kwaliteit zorgde vervolgens voor vraag naar paarden uit de akkerbouwgebieden in Frankrijk en Duitsland. Na 1850 volgende ook de export van fokpaarden. En in 1866 gingen de eerste paarden naar de VS waar het stamboek van Belgian horses nog steeds bestaat en er inmiddels sprake is van een eigen ras. Vooral bij de Amish geliefd.
Net als bij koeien stelden de Amerikanen wel eisen aan de afstammeling. Zo ontstond het stamboek, als mechanisme om kwaliteit te garanderen. Die export bracht veel geld op. Op sommige akkerbouwbedrijven was het het hoofdproduct, dit werden fokbedrijven.
De wereldtentoonstelling in Parijs van 1878 verliep voor de Belgen briljant, met als wereldkampioen alle rassen en klassen de hengst Brilliant. In 1889 was er al weer een wereldtentoonstelling in Parijs die al even succesvol verliep. En de drieklapper werden een gouden droom toen Reve d' Or in 1900 in Parijs de beste hengst werd, en zijn dochter Celine de beste merrie. Voor de derde keer koos een internationale jury in Parijs een Belgisch trekpaard boven een Frans. Dit werd een gouden business waar ook de Nederlanders, m.n. in Limburg en Zeeland, nog een graantje van mee zouden pikken (wordt vervolgd).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten