Geogrrafische indicaties, zoals de EU die vaststelt, roepen de vraag op hoe je die afbakent: mag het gebied voor champagne of Opperdoezer Ronde ook een beetje groter of kleiner? De EU schrijft technische studies voor die op basis van grondsoort e.d. maar moeten bepalen waar de grens ligt.
Maar dat is niet genoeg, zo betogen Koen Deconinck en Jo Swinnen van de universiteit van Leuven in een working paper in de reeks van Wine Economics: "The political economy of Geographical Indications".
Ze gaan in hun betoog uit van 4 aananmes: een groter gebied leidt tot meer productie en lagere prijzen (misschien goed voor de consument en de producent), bij een groter gebied kunnen de vaste kosten (van marketing en controle op het label) over meer productie worden verdeeld (goed voor een lager prijsverschil met andere producten), een groter gebied kan leiden tot een lagere (of meer heterogene) kwaliteit, zowel echt als door de consument ingeschat en dat verlaagt de betalingsbereidheid bij consumenten, en tot slot: de overheid stelt de grenzen vast en is gevoelig voor lobby. Dat laatste betekent dat er insiders en outsiders zijn.
Niet op voorhand is op basis van theorie vast te stellen of het politieke evenwicht wel uitkomt op het sociale optimum, of dat er teveel geluisterd wordt naar de welvaart van de producenten, of dat van de insiders die bij het politieke proces betrokken zijn.
De onderzoekers pleiten ervoor dat de grenzen van het wijngebied of het aardappelras dus niet alleen afhangen van het kalkgehalte van de grond of de gemeentegrens, maar ook van bv. de betalingsbereidheid van de consument bij verschillende volumes en kwaliteiten.
Lijkt me ook, maar mits je er een goed marketingverhaal bij kunt blijven vertellen, zo vermoed ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten