Frederiksoord is
een plaatsje in Zuidwest-Drenthe, niet ver van Steenwijk. Het is nu bijna 200
jaar oud en heeft een bijzondere geschiedenis. Ik las er dit weekend een mooi boek
(uit 2006) over: De Proefkolonie van Wil Schackmann. Het gaat over de
bijzondere ontstaansgeschiedenis van deze (veen)kolonie.
Het dorp werd
gesticht door De Maatschappij van Weldadigheid, die in 1818 werd opgericht en de eerste 52
proefkolonisten stuurde. Eind oktober 1818 arriveerden ze. De drijvende kracht
achter deze Maatschappij van Weldadigheid was de hyperactieve Johannes van den
Bosch, Generaal en later nog even gouveneur-generaal in Batavia (nu: Djakarta) die
daar het cultuurstelsel invoerde. Broer Benjamin was de eerste directeur van de
proefkolonie.
De Maatschappij
van Weldadigheid begon in 1818 met een inzamelingsactie via committees in elke
plaats die er toe doet. Men kan lid worden van de maatschappij en betaalt dan
contributie. Het is een poging om iets te doen aan de enorme armoede in de
steden en op het platteland met daarmee samengaande praktijken als vondelingen,
wezen, bedelaars e.d. Drenthe was nog woest en leeg en kon ontgonnen worden. Net
als eerder de Groningse Veenkolonien en veel later de IJsselmeerpolders.
De
inzamelingsactie slaat enorm aan. Met recht een voorloper in het nieuwe
koninkrijk van de TV acties in onze tijd. De maatschappij was niet-religieus,
wat een noviteit was maar ook leek te passen in het nieuwe koninkrijk. Het idee
dat je de armoede kunt bestrijden door werkeloze bedelaars naar een
ontginningsgebied te sturen, spreekt aan.
Vervolgens
krijgen lokale commissies rechten om een kolonist te plaatsen, die men moet selecteren.
Dat is minder makkelijk dan gedacht. Het
moeten behoeftigen zijn, die echter wel in de landbouw aan de slag willen. Men
stuurt ook minder geschikten, waaronder mensen waar men wel vanaf wil. Sommige kolonisten
zullen het voortreffelijk doen, maar anderen zijn vanaf dag 1 een probleem.
Vervolgens gaat
de Maatschappij van Weldadigheid over naar een commercieel model waarbij men
tegen lagere kosten (dan de overheidsbegroting heeft) de zorg van bedelaars,
wezen, vondelingen e.d. overneemt. Aalmoezeniershuizen kunnen hun mensen naar
Drenthe overplaatsen. Na Frederiksoord (naar de 2e zoon van Willem
I, die voorzitter van de Maatschappij is) volgen Wilhelminaoord (naar Wilhelmina van
Pruisen), Willemsoord (naarm Willem II, de broer van Frederik), Ommerschans en Veenhuizen. Frederiksoord-1 was om van
alles uit te proberen en een proof of principle te leveren. Vandaar de term
Proefkolonie.
Met dit businessmodel kon
op de dure zorg (die vooral nog door kerken werd geregeld) bespaard worden. Daarbij
was ook heropvoeding aan de orde. De Maatschappij zag toe op zedigheid, vlijt
e.d. Men vroeg en kreeg mogelijkheid van rechtspraak en straffen.
Waar de eerste
(al of niet terecht geselecteerde) kolonisten al klachten naar hun thuisfront
stuurden, werd dat niet minder met het meer commerciele model waarin de
heropvoeding meer nadruk kreeg. Sommige kolonisten wilden terug, anderen
moesten terug omdat ze niet voldeden. Dat leidde tot kritische geluiden in de
steden die de lidmaatschapsgeldenen moesten innen. Binnen 10 jaar was een fors deel
van het enthousiasme van de lokale commissies van de Maatschappij verdwenen.
Na verloop van
tijd was reorganisatie dan ook onvermijdelijk. Ommerschans en Veenhuizen werden
later in de 19e eeuw overgenomen door de overheid, de andere drie zijn
nog steeds in eigendom van Mij van Weldadigheid. De laatste plaatselijke
commissies verdwenen pas in de 60er jaren van de 20ste eeuw.
Terugkijkend was
de Maatschappij van Weldadigheid opvallend professioneel qua schaal (de eerste
Nederlandse goede-doelen-inzameling en daarmee voorloper van Mies "open-het-dorp" Bouwman) maar ook amateuristisch
in de uitvoering. Er waren bijvoorbeeld geen landbouwkundigen betrokken: de permanente
commissie geeft uit Den Haag aanwijzingen voor het inkuilen van aardappelen: de
1e oogst gaat verloren door strenge vorst in strenge winter, de 2e
door broei. Ook zijn er geen deskundigen met ervaringen in het weeskinderen
uitplaatsen in het vizier. Er is een enorme administratie per kolonist waar men
ook niet door heen kwam: er moest precies bijgehouden worden hoeveel werk een
kolonist voor de Maatschappij uitvoerde, en er waren inhoudingen voor van alles
en nog wat (schoolgeld, kerkegeld, huur land etc).
Uiteindelijk
heeft het initiatief weinig gedaan voor de armoede, die werd in de 19e eeuw
alleen maar groter. Maar het was een manmoedige poging en heeft in ieder geval
het aanzien van Drenthe verandert – en misschien ook ons beeld over Drenthe.
Het boek is een
aanrader. Het geeft een mooi inkijkje in de gang van zaken in begin 19e
eeuw, qua landbouw en qua sociale organisatie van het land. Ook toen waren er
al discussies of de armoedigen uit de steden niet de Duitse hannekemaaiers (die
jaarlijks het gras en graan kwamen maaien) konden vervangen. En een mooi inzicht wat er uit de stad allemaal aan mest (straatvuil, schoorsteenroet, etc.) als mest naar het platteland werd verscheept.
Het boek is leuk
geschreven door de belevenissen met de eerste 52 kolonisten centraal te stellen,
met veel mooie letterlijke citaten uit de vele correspondentie van die tijd. Die
goed geconserveerd is (met als uitzondering een periode die kwijt is uit de
tijd van de plaatsing van twee kinderen met de naam Der Nederlanden, maar dat
is een zijlijn voor royalty-watchers).
Een paar jaar
geleden kwam ik door Frederiksoord en stopte er voor de koffie. Een aanrader:
lees het boek van Schackmann en ga deze zomer kijken naar een open museum, met
de huisjes op linie 1 aan de weg van Wapserveen naar Steenwijk.