Pagina's

maandag 15 juli 2013

Kolonisatie in Flevoland

Tussen 1945 en pakweg begin tachtiger jaren voerde de Nederlandse overheid een duidelijke kolonisatie-politiek. Niet in de tropen, maar in wat nu de provincie Flevoland is. Op grote schaal werden mensen geselecteerd om de nieuwe polders te bevolken (te "koloniseren") en de samenleving op te bouwen. Dat gold voor boeren en hun medewerkers (in die tijd landarbeider of knecht genoemd), maar ook voor middenstanders en eerste bewoners - de overheid was ook de huurbaas.
uit de hedendaagse NOP
De achtergrond is een bekend probleem: je kunt woeste grond ontginnen of polders in cultuur brengen, maar hoe krijg je ze bevolkt, en hoe krijg je de samenleving met al zijn bestuurlijke instituties op gang. De Europese geschiedenis wemelt van verhalen waarin vorsten probeerden landverhuizers te bewegen naar hun ontvolkte gebieden te komen. Ga bijvoorbeeld maar kijken in Poznan. De homesteading in de prairies in de VS was niet veel anders: wie kwam kon een boerderij krijgen, mits je er ook mee aan de slag ging en het niet voor landspeculatie deed.
Dat Nederland een kolonisatiepolitiek kon volgen kwam doordat het aanbod van grond en huizen (jaren 50 woningnood !) beperkt was, en de belangstelling enorm. En dus kon er worden geselecteerd. Dat gebeurde dan ook grondig.
Eva Vriend heeft in haar boek Het Nieuwe Land deze geschiedenis mooi beschreven. Het boek kwam eind vorig jaar uit. Weliswaar ken ik als min of meer ervaringsdeskundige (mijn ouders werden in 1963 geselecteerd zodat ik als 8-jarige naar Oostelijk Flevoland verhuisde) de geschiedenis, maar dat maakt het niet minder leuk het boek te lezen. Het was er tot de rustiger (?) zomer niet van gekomen, en dat kwam ook mede naar aanleiding van een TV uitzending waarin vooral de lotgevallen van een aantal herhaaldelijk afgewezen sollicitanten aan de orde kwamen. Ik vond dat wat te eenzijdig, hoewel het waar is dat voor dat leed en de bijdrage van die mensen in de opbouw van de polders weinig aandacht was.
Nu een geselecteerde me het boek cadeau deed en een in het boek geinterviewde wetenschapper het vorige week ter sprake bracht, moest het er maar eens van komen. Ik beleefde er gisteren op het terras een zeer plezierige dag aan. 
Gelukkig is het boek veel beter en genuanceerder dan de TV-uitzending. Zoals het in dit type historisch-sociologisch-journalistiek werk tegenwoordig hoort, wordt de lezer niet alleen met de kale geschiedenis geconfronteerd, maar ook met personen van vlees en bloed op basis van oral history, en leren we (althans dat denken we) de schrijfster kennen. In dit geval zowel als ervaringsdeskundige (haar grootouders aan beide kanten werden kort na de oorlog geselecteerd) als in haar zoektocht naar bronnenmateriaal (privacy-gevoelig materiaal is grotendeels vernietigd) en wat ze nu van de selectiemethoden moet vinden.
Dat maakt het zeer leesbaar en zet je aan het denken wat je nu zelf van de historie vindt. Voor gebieds-betrokkenen als mijzelf is het natuurlijk ook een feestje al die bekende plekken en namen tegen te komen. Van dr. de Jongh in Dronten tot oud-LEI directeur Vinus Zachariasse. En natuurlijk de namen van autoriteiten uit die tijd: Hofstee, Smeding, prof. Roel van Duin, Otto, en bovenal Bram Lindenbergh, de verpersoonlijking van de selectie-methode. Of de terminologie, van inschrijven tot buskruiten (internet leert me dat het inderdaad synoniem is met het blikspuiten dat we hele zondagavonden speelden met de buurt)

Lindenbergh, ook ik weet me nog wel te herinneren dat zijn naam met respect voor gezag werd uitgesproken, ontwikkelde de selectiemethode in samenspraak met wetenschappers als Ter Veen en de socioloog Hofstee en voerde veelal het laatste rondje interviews. Het werd allemaal uitgebreid gedocumenteerd en er werd gewikt en gewogen. Want hoewel de betrokken overheidsinstelling (die tot ver in de jaren 60 De Directie werd genoemd, naar de oorspronkelijke naam Directie Wieringermeer die pas begin jaren zestig werd omgedoopt in de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, kortweg RIJP) een ongelooflijke vrijheid van handelen had en gekenmerkt werd door een doe-mentaliteit van de ingenieurs ("niet praten maar heien"), moest ze wel de selectie verantwoorden in Den Haag, en zeker daar waar het ging om de verzuiling volgde de politiek nauwgezet of wel het juiste percentage gereformeerden of katholieken werd geselecteerd.
Lindenbergh komt uit het boek naar voren als een autoriteit die ook enigszins autoritair was, hoewel dat nog meer het geval lijkt te zijn bij zijn chef Smeding.  Hij beschikte blijkbaar ook over een geweldige mensenkennis, kon goed interviewen. Dat werd gedocumenteerd op een wijze die nu slecht voorstelbaar is, gezien de vele genoteerde oordelen over mensen, maar in essentie niet zo heel veel afwijkt van wat er (ook heden ten dage) gebeurt in sollicitatiegesprekken of kredietbeoordelingen (zoals de zoon van Lindenbergh terecht duidelijk maakt uit zijn ervaring in het bankwezen).
Ook bij sollicitatiegesprekken ontbreekt het nog al eens aan goede feedback ("we hebben de voorkeur gegeven aan een meer geschikte kandidaat") en dat is voor een aantal sollicitanten naar een boerderij fnuikend geweest. Een motivatieplicht bestond toen niet en het stond afgewezen sollicitanten vrij om het jaar op jaar opnieuw te proberen. Dat heeft geleid tot een aantal forse frustraties, die in het boek terecht (en in de TV uitzending wel zeer uitgebreid) aan de orde worden (werden) gesteld.
Flevoland anno nu
Het zou wel eens kunnen zijn (zo bedacht ik me bij lezing) dat die frustraties extra groot waren omdat het gaat om 'werkers bij de Rijksdienst': boerenzoons die in dienst getreden waren als medewerker (landarbeider) bij de Directie om een boerderij te bemachtigen. Maar die daarmee nooit de mentale stap hadden gemaakt dat ze thuis geen boer konden worden en gedwongen waren voor een medewerkersbestaan te kiezen. Voor hen was de baan bij de Directie er een van een aantal jaren dienstplicht voor het beloofde land. Een optie die te verkiezen was boven emigratie.
En daar komt dan, zoals het boek duidelijk maakt, een standsverschil om de hoek kijken. Dat is op het platteland eeuwenoud (legio streekromans over boerenzoons die niet mochten trouwen met een meisje van een boerderij met minder stalramen of koeienbochten, laat staan een arbeidersdochter), en dat daar was ook in de nieuwe polders blijkbaar snel sprake van, met de differentiatie naar bedrijfsgrootte en de ambitieuse generatie geselecteerden.
Er ontstond door de selectie ook een standsverschil met het oude land. En dat is nog steeds niet weg in agrarisch Nederland. Een jaar of 15 geleden was ik betrokken bij een (mislukte) fusie tussen een cooperatie uit de polders en een op het oude land. Enkele betrokkenen spraken aan de bar over cultuurverschillen in termen van jasje-dasje of niet. Niet zo lang geleden deelde iemand van het oude land zijn indruk (met een zekere 'tone of voice') dat het er nu met alle landverhuur in Oostelijk Flevoland toch niet meer zo perfect uit ziet als in den beginne. En een gebiedsdeskundige legde mee een paar jaar geleden uit dat in zijn ogen het ondernemerschap in de NOP van hoger niveau is dan in Zuidelijk Flevoland waar het geld toen ook binnenkwam via windmolens en projectontwikkelaars (wat ook ondernemerschap is maar inderdaad minder agrarisch). Kortom - er wordt op gelet.
[Overigens is de test of de selectiemethode werkte, niet alleen het ondernemerschap maar juist de vraag of er na 30 jaar NOP of Flevoland nu meer trust, social capital en verenigingsleven was dan na 30 jaar Wieringermeer of Haarlemmermeer. En of dat tot meer sociale waarde leidde; dat is bij mijn weten nooit uitgezocht]

Al met al was de selectieprocedure als zodanig nog niet zo raar. Het lijkt vrij zorgvuldig gebeurd, afgezien van het feit van gebrek aan motivatie bij afwijzing. Dit ook gezien een aantal kinderen van afgewezen sollicitanten die zich helemaal herkennen in de het beeld van hun vader in de toch nog teruggevonden sollicitatieformulieren.
Enfin, de hele geschiedenis past in een tijdsbeeld, en Eva Vriend maakt dat ook duidelijk. Waar in de 19e eeuw de natie-staat opkwam, is de 20ste eeuw gekenmerkt door een grote rol van die overheid. Wat begon als de nachtwakerstaat werd, mede onder invloed van de wetenschap, de alom aanwezige overheid en de (wat critici later noemden) 'maakbare' samenleving. Waar de Amerikanen nog immer het beeld hebben (op basis van de prairie-ervaringen?) dat er zelf-organisatie is en dat als er een behoefte is aan instituties als sportclubs en muziekscholen, die dan wel zullen ontstaan, kozen we in Flevoland voor de Europese aanpak dat de overheid dat moet regelen en dus moet je mensen selecteren met bestuurlijke ervaring. Dat denken is in de 20ste eeuw ook een paar keer vreselijk ontspoord en terecht bespreekt Vriend de relatie met Nazi-Duitsland, en de link van Ter Veen met het eugenetica-gedachtegoed.
En het kon allemaal door een unieke situatie: Lindenbergh en zijn team waren monopolist. Het aanbod van sollicitanten was enorm. Doordat er goed te verdienen was ("je haalt de pacht van de kopakker" grapten ze volgens het boek bij de oud-LEI directeur thuis), maar vooral door het overschot van boerenzoons in de jaren 50 en 60. Er was al een overschot uit de crisisjaren 20 en 30 en na de oorlog kwam er de mechanisatie en de chemie. Er moest werk worden gevonden. Dat was er buiten de landbouw, maar voor een beperkt aantal boeren ook in Flevoland. Een emigratie naar het nieuwe land, maar psychologisch minder ver dan naar de haven van Rotterdam of het buitenland.
Economen zouden wellicht bedacht hebben dat het efficienter is de grond aan de hoogstbiedende te verkopen, maar dan hadden bedrijven zeer in de schuld gezeten en daar waren in de Haarlemmermeer zeer slechte ervaringen mee (overigens ook veroorzaakt door het niet cultuurrijp maken van de grond door de overheid). Een alternatief is een loterij, eventueel voor wie aan minimum-eisen voldoet. Maar dat was niet de tijdgeest van de wederopbouw.

Het Nieuwe Land gaat vooral over de NOP (dat is het gebied waarop het woord polder in de ondertitel slaat). Af en toe waaiert het uit naar Oostelijk Flevoland, omdat een latere case relevant is (de eerste pachter met een NSB aantekening op de conduite staat), omdat oude polderwerkers daar uiteindelijk terechtgekomen zijn of, zo heb ik de indruk, daar nog wel eerste generatie deskundigen voor handen was voor een interview, zoals de huisarts van Dronten. De in het boek besproken vergadering van mei 1964 met aannemers en het afschermen van de poldermarkt zal ook wel over Flevoland gegaan zijn. En als ik het goed zie, staat op de kaft een foto uit Oostelijk Flevoland, de kenner let op de schuur.
Ik heb er weinig fouten ik kunnen ontdekken. Op drie plaatsen heeft de eind-editing iets over het hoofd gezien. De ene komt door het in de tijd heen en weer springen wat in z'n boek een veel gebruikt stijlconstruct is. Op pagina 104 wordt verwezen naar een "vergadering die Keuris leidde", maar in werkelijkheid pas jaren later zou leiden, alleen in het boek had hij hem al geleid. De tweede betreft Coos in 't Veld-Janse van pagina 84 die (ik denk onterecht) Janse-in 't Veld op pagina 86 is.
Haar verhaal over de beruchte linnenkast-inspectie was een van de punten uit het boek waar ik wat van leerde. Bij de presentatie van het Bedrijvenboek van Biddinghuizen had Stan Steijaert een paar jaar geleden al eens uitgelegd dat die hardnekkige anekdote een broodje aap is, maar de inspecties die in 't Veld in de eerste jaren na de oorlog uitvoerde, verklaren de achtergrond: vrouwen werden ook geselecteerd en het was zeker in sommige streken, niet ongebruikelijk dat de linnenkast (uit trots) werd getoond. Niet omdat het moest, maar omdat men graag voluit inzage gaf.
Een derde punt is dat een van de geinterviewden spreekt over Walcherse herenboeren. Die bestaan, maar wie Zeeuwse herenboeren wil vinden moest op Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen zijn. Walcheren stond juist bekend om zijn kleinschalige structuur.

In de jaren 80 kwam er een eind aan de selectiemethodiek. Voor Lelystad en Almere was dat niet vol te houden. Waar rolstoel-gebondenen er in de NOP niet inkwamen, herinner ik me uit de zomer van 1975 (toen ik stage liep bij het projectburo (zo spelde je dat toen) Almere van de RIJP op het Smedinghuis) dat we een brainstormdag bij de Hollandse brug op het strand hielden over rolstoelvriendelijk bouwen en plannen. En bij de laatste uitgiftes van Zuidelijk Flevoland was de hausse aan ruilkavelings-"gedupeerden" voorbij en had de politiek de eisen van erfpacht en grondverkoop zover opgevoerd dat de effectieve belangstelling steeds meer gedomineerd werd door boeren die voor veel geld bij stadsuitbreiding waren uitgekocht. Tijden veranderen, daarmee de doelstellingen en de werkwijzes.

Mooi boek dus. Wie voor de vakantie nog iets zoekt, of een dagje uit wil in eigen land en zich wil inlezen: spoed je naar de boekhandel of de webshop voor Het Nieuwe Land van Eva Vriend. Uitgeverij Balans.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten